ECLI:NL:HR:2005:AS9291

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02487/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1954 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring 'Wolvenplein' te Utrecht, was eerder veroordeeld voor verschillende misdrijven, waaronder diefstal en poging tot diefstal. Het Gerechtshof had de maatregel opgelegd tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor de opvang van verslaafden voor de duur van één jaar, op basis van artikel 38m (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, stelde middelen van cassatie voor, waarbij werd betoogd dat de motivering van de maatregel ontoereikend was. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechter die de maatregel oplegt, in zijn motivering moet aantonen dat aan alle voorwaarden van artikel 38m (oud) Sr is voldaan. Dit houdt in dat de rechter expliciet moet aangeven dat de voorwaarden zoals vermeld in het eerste lid, onder 2, 3 en 4, zijn vervuld. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof in dit opzicht ontoereikend was gemotiveerd. Daarom vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de oplegging van de maatregel. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, voor herbehandeling.

De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijven. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het opleggen van maatregelen die verband houden met verslavingsproblematiek.

Uitspraak

31 mei 2005
Strafkamer
nr. 02487/04
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 30 december 2003, nummer 21/003280-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Wolvenplein" te Utrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 3 juli 2003 - de verdachte ter zake van 1. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", 2. "poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 3. "in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen" veroordeeld. Het Hof heeft de maatregel opgelegd tot plaatsing van de veroordeelde in een inrichting voor de opvang van verslaafden voor de duur van één jaar.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr. Hamer op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.1. De middelen klagen - in de kern genomen - dat het Hof op ontoereikende gronden de maatregel als bedoeld in art. 38m (oud) Sr tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden heeft opgelegd; zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. De bestreden uitspraak houdt dienaangaande in:
"Het hof acht na te melden maatregel in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder gelet op het advies van de gedragsdeskundige E.A.M. Schouten, psychiater te Utrecht, van 13 mei 2003, alsmede op de omstandigheid dat verdachte in het verleden reeds meermalen wegens aan drugsverslaving gerelateerde delicten door de rechter tot straf is veroordeeld en dat van een hulpverleningstraject op vrijwillige basis niets is te verwachten. Bij de bepaling van de duur van de maatregel heeft het hof rekening gehouden met de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht."
3.3. Art. 38m (oud) Sr luidt:
"1. De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor de opvang van verslaafden, indien:
1°. het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
2°. de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of tot een taakstraf is veroordeeld, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
3°. de verdachte verslaafde is, en het onder 2° vermelde misdrijf, het door hem begane feit en de omstandigheid dat er ernstig rekening mede moet worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan, samenhangen met zijn verslaving, en
4°. de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
2. De maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van de verdachte ten behoeve van zijn terugkeer in de maatschappij en de beëindiging van zijn recidive.
3. Onder verslaafde als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een persoon ten aanzien van wie uit feiten en omstandigheden blijkt van lichamelijke of psychische afhankelijkheid van een of meer middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van een gedragsdeskundige. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
5. Het vierde lid blijft buiten toepassing indien de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maakt de deskundige over de reden van de weigering rapport op. De rechter doet zich zo veel mogelijk een ander advies of rapport dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is om medewerking te verlenen, overleggen.
6. Bij het opleggen van de maatregel neemt de rechter de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de veelheid van misdrijven waarvoor deze eerder is veroordeeld in aanmerking."
3.4. De rechter die de in art. 38m (oud) Sr bedoelde maatregel oplegt, zal in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan alle in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Meer in het bijzonder zal hij met zoveel woorden tot uitdrukking dienen te brengen dat de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid onder 2º, 3º en 4º zijn vervuld. Gelet daarop is 's Hofs uitspraak ontoereikend gemotiveerd.
4. Beoordeling van het vierde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat de oplegging van de maatregel betreft;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 31 mei 2005.