ECLI:NL:HR:2005:AS9238

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00236/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim van toevoeging raadsman in strafzaak na verwijzing door het hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. H.H.M. van Dijk, had beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. De zaak was eerder door het Hof terugverwezen naar de rechtbank voor herbehandeling. De verdachte stelde dat er in strijd met artikel 41, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering geen raadsman aan hem was toegevoegd na de terugverwijzing, wat volgens hem leidde tot nietigheid van de behandeling in eerste aanleg.

Het Hof had echter geoordeeld dat het verzuim om een raadsman toe te voegen in dit specifieke geval niet aan de geldigheid van het onderzoek in eerste aanleg in de weg stond. Dit oordeel was gebaseerd op de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de raadsman tijdig op de hoogte was gesteld van de zittingen en dat hij in eerdere instanties de verdachte had bijgestaan. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het verzuim niet leidde tot cassatie, omdat de verdachte niet had aangegeven dat hij geen raadsman wenste te hebben of dat hij niet door mr. Van Dijk vertegenwoordigd wilde worden.

De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest benadrukt het belang van de rol van de raadsman en de communicatie tussen de verdachte en zijn advocaat, vooral in het kader van de waarborgen die de wet biedt voor een eerlijk proces.

Uitspraak

14 juni 2005
Strafkamer
nr. 00236/04
EC/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 augustus 2003, nummer 20/002052-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd - voorzover aan zijn oordeel onderworpen - een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 maart 2002, waarbij de ver-dachte ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen", 2., 4. en 5. telkens opleverende "opzetheling" en 3."medeplegen van opzetheling" is veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf. Tevens heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte het vonnis van de Rechtbank heeft bevestigd, omdat de Rechtbank verstek heeft verleend tegen de verdachte zonder dat door de voorzitter van de Rechtbank op de voet van art. 41, eerste lid aanhef en onder a, Sv een last tot toevoeging van een raadsman is gegeven.
3.2. Het bestreden arrest houdt in dit verband het volgende in:
"Door de raadsman is voorts betoogd dat in strijd met het bepaalde in art. 41 lid 1 Sv aan verdachte geen raadsman is toegevoegd nadat bij arrest van dit hof van 28 november 2000 de zaak ter berechting van de feiten 1, 2, 4 en 5 op de tenlastelegging was terugverwezen naar de rechtbank. Dit betekent volgens de raadsman dat de behandeling in eerste aanleg nietig is, het vonnis van de rechtbank dient te worden vernietigd en de zaak dient te worden terugverwezen naar de rechtbank.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft in het dossier inderdaad geen last tot toevoeging van de voorzitter van de rechtbank aangetroffen voor de behandeling van de zaak voor de rechtbank na de terugverwijzing. Het hof gaat er dan ook met de raadsman vanuit dat een dergelijke last niet is afgegeven.
Dit verzuim staat echter naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval, gelet op de hierna te noemen omstandigheden en in aanmerking genomen de strekking van het voorschrift van art. 41 lid 1 Sv, niet aan de geldigheid van het onderzoek in eerste aanleg in de weg.
In het onderhavige geval werden immers aan de raadsman, die reeds in twee instanties aan verdachte was toegevoegd, ook na de verwijzing overeenkomstig het bepaalde in art. 51 Sv afschriften van de dagvaarding van verdachte voor de zitting van 10 juli 2001 en van diens oproeping voor de zitting van 12 maart 2002 toegezonden, terwijl de raadsman tevens bij afzonderlijke brieven van die zittingen in kennis werd gesteld. Het moest de raadsman derhalve duidelijk zijn dat hij ook thans weer als (toegevoegd) raadsman van verdachte werd beschouwd en het had op zijn weg gelegen de rechtbank mee te delen dat hij nog diende te worden toegevoegd of dat hij geen raadsman van verdachte was of wenste te zijn. Bij gebreke daarvan mocht de rechtbank ervan uitgaan dat de raadsman ook thans verdachte als (toegevoegd) raadsman terzijde stond."
3.3. Uit de stukken van het geding blijkt het volgende:
(i) Op 3 september 1999 is door de fungerend voorzitter van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch aan de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch een last tot toevoeging gegeven van mr. H.H.M. van Dijk aan de verdachte, wiens bewaring was bevolen op die dag.
(ii) Ter terechtzitting van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 13 december 1999 zijn de verdachte en mr. H.H.M. van Dijk als raadsman verschenen.
(iii) Bij vonnis van 13 december 1999 heeft de Rechtbank de Officier van Justitie ten aanzien van de onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde feiten niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Bij vonnis van 23 december 1999 heeft de Rechtbank de verdachte ter zake van de hem onder 3 primair, 6 en 7 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot gevangenisstraf. Tegen laatstgenoemd vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
De Officier van Justitie heeft tegen beide vonnissen hoger beroep ingesteld.
(iv) Het hoger beroep in beide zaken is behandeld ter terechtzitting van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 november 2000, alwaar de verdachte en mr. H.H.M. van Dijk als raadsman zijn verschenen.
(v) Bij arrest uitgesproken op 28 november 2000 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank van 13 december 1999 vernietigd en deze zaak naar de Rechtbank verwezen teneinde deze opnieuw te berechten en af te doen.
(vi) Een brief van 29 mei 2001 van de Officier van Justitie van het Arrondissementsparket 's-Hertogenbosch aan mr. H.H.M. van Dijk luidt, voorzover van belang:
"Kennisgeving advocaat
Hierbij doe ik u toekomen een afschrift van de dagvaarding/oproeping die verzonden is aan: [verdachte]. De zaak zal behandeld worden op dinsdag 10 juli 2001, te 12.45 uur, ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te 's Hertogenbosch (...)".
(vii) Op 14 juni 2001 is aan de verdachte in persoon de dagvaarding uitgereikt om te verschijnen op de terechtzitting van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 juli 2001 om 12.45 uur. Op deze dagvaarding is vermeld: "Afschrift aan raadsman 11-6-01".
(viii) Ter terechtzitting van 10 juli 2001 van de Rechtbank zijn de verdachte noch mr. H.H.M. van Dijk verschenen. Op deze terechtzitting is het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst. In het proces-verbaal van die terechtzitting is, voorzover van belang, vermeld:
"Op verzoek van de voorzitter informeert de deurwaarder telefonisch bij het kantoor van mr. H. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, die in eerdere aanleg voor verdachte is opgetreden als raadsman. Mr. Van Dijk blijkt niet bereikbaar te zijn."
(ix) Een brief van 31 januari 2002 van de Officier van Justitie van het Arrondissementsparket 's-Hertogenbosch aan mr. H.H.M. van Dijk luidt, voorzover van belang:
"Kennisgeving advocaat
Hierbij doe ik u toekomen een afschrift van de dagvaarding/oproeping die verzonden is aan: [verdachte]. De zaak zal behandeld worden op dinsdag 12 maart 2002, te 10.00 uur, ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te 's Hertogenbosch (...)".
(x) Op 8 februari 2002 is aan het adres van de verdachte een oproeping uitgereikt om te verschijnen op de terechtzitting van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 maart 2002 om 10.00 uur. Op deze dagvaarding is vermeld:
"Afschrift aan raadsman 06-02-'02".
(xi) Ter terechtzitting van de Rechtbank van 12 maart 2002, waarop het onderzoek opnieuw is aangevangen, is de verdachte noch mr. H.H.M. van Dijk verschenen.
(xii) Op 26 maart 2002 is het bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank uitgesproken.
(xiii) Op 28 maart 2002 is ter griffie van de Rechtbank namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank.
3.4. Ingevolge art. 41, eerste lid aanhef en onder a, Sv dient op ambtshalve last van de voorzitter van de rechtbank aan de verdachte die geen raadsman heeft, een raadsman te worden toegevoegd wanneer - zoals in de onderhavige zaak - de bewaring van de verdachte is bevolen.
3.5. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat in strijd met het hiervoor genoemde voorschrift aan de verdachte, nadat de zaak door het Gerechtshof naar de Rechtbank was verwezen, niet ambtshalve een raadsman is toegevoegd. Het oordeel van het Hof dat dat verzuim in de omstandigheden van het geval niet aan de geldigheid van het onderzoek in eerste aanleg in de weg behoeft te staan, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Bij dat oordeel heeft het Hof in aanmerking kunnen nemen dat bij gebreke van een andersluidende reactie van mr. Van Dijk, aan wie de data van de terechtzittingen van de Rechtbank tijdig waren meegedeeld, de Rechtbank ervan mocht uitgaan dat hij de verdachte ook bij de behandeling van de zaak door de Rechtbank na verwijzing door het Hof als raadsman zou bijstaan. Voorts geeft ook het oordeel van het Hof dat in de omstandigheden van het geval aan de strekking van genoemd voorschrift niet is tekortgedaan geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is, in aanmerking genomen dat mr. Van Dijk de verdachte in alle overige instanties heeft bijgestaan, ook ter terechtzitting die tot de bestreden uitspraak heeft geleid, en op die terechtzitting niet is aangevoerd dat het uitblijven van een reactie als vorenbedoeld van mr. Van Dijk was gelegen in de omstandigheid dat de verdachte bij de behandeling door de Rechtbank na verwijzing niet door mr. Van Dijk wenste te worden bijgestaan of verdedigd.
3.6. Uit het voorgaande volgt dat het middel niet tot cassatie kan leiden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 juni 2005.