ECLI:NL:HR:2005:AS9228
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Noodweer en de beoordeling van opzet in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, waarbij hij een ander met een kapot glas in de hals had gestoken. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een dreigende aanval van het slachtoffer. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte geen beroep kon doen op noodweer, omdat hij ontkende opzettelijk te hebben gehandeld. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel getuigde van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad benadrukte dat bij de beoordeling van een beroep op noodweer ook het vereiste van proportionaliteit in acht moet worden genomen. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor een nieuwe beoordeling van het hoger beroep, waarbij het Hof de argumenten van de verdachte opnieuw diende te overwegen, met inachtneming van de juiste rechtsopvattingen over noodweer en opzet. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de toepassing van noodweer in strafzaken.