ECLI:NL:HR:2005:AS8856
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Eisen aan verweer ex art. 359a Sv in cassatieprocedure
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Marokko in 1979 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden' te Zoetermeer, was in hoger beroep veroordeeld voor diefstal, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van andermans goed. De verdediging stelde dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig was, omdat deze niet was verricht door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar en buiten heterdaad zou zijn geschied. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de aanhouding als een aanhouding op heterdaad kon worden aangemerkt, aangezien de verdachte kort na de winkeldiefstal terugkeerde naar de winkel.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel, dat zich baseerde op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, feitelijke grondslag miste. De verdediging had niet duidelijk en gemotiveerd aangegeven welk rechtsgevolg het vermeende verzuim zou moeten hebben. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van het Hof werd daarmee bevestigd, en het beroep werd verworpen.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van artikel 359a Sv, dat eisen stelt aan het verweer in cassatieprocedures. De zaak benadrukt het belang van een goed gemotiveerd verweer en de noodzaak om duidelijk aan te geven welke rechtsgevolgen aan een verzuim zijn verbonden.