ECLI:NL:HR:2005:AS8855

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02572/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om aanhouding in strafzaak met betrekking tot poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1967 en wonende in Nederland, had verzocht om aanhouding van de behandeling van haar zaak, omdat zij onder behandeling was van een arts en niet in staat was om ter terechtzitting te verschijnen. De raadsman van de verdachte had een medische verklaring overgelegd waarin werd verklaard dat de verdachte in een kliniek in Zwitserland verbleef vanwege een ernstige alcoholverslaving. Ondanks deze verklaring heeft het Hof het verzoek om aanhouding afgewezen, omdat het oordeel van het Hof dat het verzoek onvoldoende was gemotiveerd, door de Hoge Raad als onbegrijpelijk werd aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de wens van de verdachte om aanwezig te zijn bij de behandeling van haar zaak, in combinatie met de medische verklaring, voldoende grond vormde voor het verzoek om aanhouding. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De zaak betreft een poging tot doodslag, waarbij het Hof in hoger beroep de verdachte schuldig had verklaard, maar geen straf of maatregel had opgelegd. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van de verdachte en dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet gerechtvaardigd was.

Uitspraak

24 mei 2005
Strafkamer
nr. 02572/04
LR/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 mei 2004, nummer 23/002592-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 24 oktober 2000 - de verdachte ter zake van "poging tot doodslag" strafbaar verklaard doch bepaald dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat het bestreden arrest wordt vernietigd en dat de zaak wordt teruggewezen naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof een verzoek om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 mei 2004 houdt in, voorzover hier van belang:
"De raadsman van de verdachte verzoekt het hof de zaak aan te houden en verwijst daartoe naar zijn brief van 29 maart 2004, inhoudende een verzoek tot aanhouding van de zaak om in die brief vermelde redenen. Deze brief bevindt zich bij de stukken. De raadsman legt in aanvulling op deze brief een medische verklaring over van de behandelend arts van de verdachte van 30 april 2004 en verklaart -zakelijk weergegeven-:
De verdachte verblijft in een kliniek in Zwitserland in verband met een ernstige alcoholverslaving en kan dientengevolge heden niet ter terechtzitting verschijnen. Zij wordt drie dagen per week behandeld. Er is geen sprake van een gedwongen opname en is niet aan bed gekluisterd, maar haar hele leven wordt er door beheerst.
Er is geen sprake van dat de verdachte niet aanwezig wil zijn. De verdachte heeft mij in diverse telefonische contacten te kennen gegeven dat het voor haar van groot belang is bij de behandeling van deze zaak aanwezig te zijn. Na de veroordeling in eerste aanleg is de verdachte naar Nederland gekomen en bij mij op kantoor geweest. Ook toen heeft zij te kennen gegeven dat zij bij de behandeling van haar zaak aanwezig wil zijn. Ik wijs er in dit verband op dat de verdachte in eerste aanleg ook niet ter terechtzitting aanwezig is geweest en dat het hof de laatste feitelijke instantie is.
Gehoord de advocaat-generaal stelt de voorzitter voor over te gaan tot het horen van de getuige [getuige 1] en dat daarna zal worden beslist op het aanhoudingsverzoek van de verdachte. De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte stemmen hiermee in.
(...)
De raadsman van de verdachte voert -zakelijk weergegeven- aan:
(...)
Ik handhaaf mijn eerdere aanhoudingsverzoek in zoverre, dat ik het hof in overweging geef, indien het hof toch tot strafoplegging zou komen, met het oog op straftoemeting de zaak aan te houden en de verdachte in de gelegenheid te stellen van haar aanwezigheidsrecht gebruik te maken.
(...)
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek om aanhouding, voorzover gehandhaafd, wordt afgewezen, daar door de verdediging onvoldoende is onderbouwd dat de verdachte niet in staat is van haar aanwezigheidsrecht gebruik te maken terwijl het hof niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven de zaak nogmaals aan te houden. De door de raadsman overgelegde verklaring van de behandelend arts van 30 april 2004 biedt daartoe onvoldoende grondslag."
3.2.2. Daarop is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en heeft het Hof terstond uitspraak gedaan, waarbij het de verdachte schuldig heeft verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
3.3. Gelet op de uitdrukkelijke wens van de verdachte om bij de openbare behandeling van haar zaak in persoon aanwezig te zijn en de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde brief van de arts waarin deze verklaart dat de verdachte bij hem onder behandeling is en dat zij thans niet - maar op een in de nabije toekomst gelegen tijdstip naar verwachting wél - in staat is ter terechtzitting te verschijnen, is 's Hofs oordeel dat het verzoek om aanhouding onvoldoende is gemotiveerd onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de verdachte in hoger beroep door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman werd verdedigd.
3.4. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier A. Dantuma-Hieronymus, en uitgesproken op 24 mei 2005.