ECLI:NL:HR:2005:AS8833

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02149/04 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • W.J.M. Davids
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag van derde tegen conservatoir beslag ex art. 94a Sv

In deze zaak gaat het om een beklag van een derde tegen een conservatoir beslag dat op zijn vorderingen is gelegd op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De Rechtbank had het beklag ongegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank de klager niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De klager, geboren in Marokko in 1973 en wonende in [woonplaats], had een verzoek ingediend om het beslag op te heffen, stellende dat hij niets verschuldigd was aan de beslagdebiteur, [betrokkene 1]. De Hoge Raad bevestigt dat het conservatoir beslag, waaronder een derdenbeslag, onderhevig is aan de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en dat de derde verplicht is om tijdig een verklaring af te leggen over hetgeen hij aan de beslagdebiteur verschuldigd is. De Rechtbank had terecht geoordeeld dat het beslag de bedrijfsvoering van de klager niet onevenredig zou treffen, aangezien het beslag enkel inhield dat de klager niet aan [betrokkene 1] mocht voldoen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag, met toepassing van artikel 448, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

13 september 2005
Strafkamer
nr. 02149/04 B
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Alkmaar van 7 juni 2004, nummer RK 04/94, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot gehele of gedeeltelijke opheffing van het beslag.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. In het middel wordt gesteld dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het beklag over het voortduren van het onder de klager gelegde derdenbeslag.
3.2. Blijkens de stukken van het geding gaat het in deze zaak om het volgende:
- in de strafzaak tegen [betrokkene 1] heeft de Officier van Justitie ter terechtzitting van 21 januari 2004 medegedeeld dat hij voornemens is tegen hem een vordering in te stellen tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;
- op 27 februari 2004 is in opdracht van de Officier van Justitie tot bewaring van het recht van verhaal van voormelde op te leggen ontnemingsmaatregel op de voet van art. 94a, tweede lid, Sv conservatoir beslag gelegd op alle vorderingen van genoemde [betrokkene 1] op de klager tot een bedrag van € 45.378,- (fl. 100.000,-), alsmede op alle gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die de klager voor [betrokkene 1] onder zich heeft en/of zal verkrijgen en/of aan deze verschuldigd is of zal worden;
- op 8 maart 2004 is een kennisgeving van de beslaglegging aan de klager als derde-beslagene betekend, met daarbij onder meer de aanzegging:
"De derde-beslagene dient na het verstrijken van vier weken verklaring te doen (...) van al hetgeen hij/zij aan de verdachte/veroordeelde verschuldigd is en/of wordt.
Door niet of onjuist te verklaren kan de derde-beslagene zelf aansprakelijk worden gesteld voor de vordering tot verhaal waarvan dit beslag dient."
- de klager heeft de Rechtbank op de voet van art. 552a Sv verzocht om opheffing dan wel vermindering van het conservatoir derdenbeslag, daartoe stellende dat hij niets althans niet het volle bedrag aan [betrokkene 1] verschuldigd is en dat hij geen goederen van [betrokkene 1] onder zich heeft;
- eenzelfde conservatoir beslag is gelegd op vorderingen en roerende zaken onder [betrokkene 2] als derde, die bij hetzelfde klaagschrift en op dezelfde gronden op de voet van art. 552a Sv beklag heeft gedaan tegen dat beslag.
3.3. De Rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard, daartoe overwegende:
"Ter onderbouwing van hun verzoek hebben klagers in de eerste plaats aangevoerd, dat de officier van justitie zich ten onrechte op het standpunt stelt dat beide klagers een schuld hebben aan [betrokkene 1] van tenminste 45.378,00 Euro. Alleen [klager] zou een schuld hebben gehad aan [betrokkene 1] ter grootte van dit bedrag doch hierop is een bedrag van 34.033,52 Euro (f. 75.000,--) afgelost, aldus klagers. Dat die aflossing is gedaan, blijkt volgens klagers uit een door hen overgelegde schuldbekentenis. Deze stellingen kunnen echter, ook indien zij juist mochten zijn, thans niet leiden tot een beslissing van de rechtbank dat het beslag niet rechtmatig is gelegd of "voor een te hoog bedrag". Ingevolge artikel 94c Sv is op het beslag de vierde titel van het derde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) van toepassing. Geschillen tussen de beslaglegger en de derden onder wie beslag is gelegd omtrent het bestaan en de omvang van schulden van de derden aan de beslagene dienen volgens de bepalingen van Rv te worden beslecht (de zogenaamde verklaringsprocedure).
De rechtbank verwijst in dit verband onder meer naar de artikelen 720, 723 en 477a Rv.
(...)
Klagers hebben nog aangevoerd, dat het beslag op de voorwerpen te onbepaald zou zijn en daarmee strijdig met artikel 8 EVRM. De rechtbank kan hen daarin niet volgen, reeds omdat de omvang van het beslag zal blijken uit de door henzelf in te vullen verklaring als bedoeld in artikel 476b Rv. dan wel, na betwisting, uit de gerechtelijke vaststelling. Overigens heeft [klager] ter terechtzitting verklaard dat klagers geen goederen van [betrokkene 1] onder zich houden.
Ten slotte hebben klagers betoogd, dat het beslag onevenredig bezwarend en daarmee in strijd met artikel 8 EVRM zou zijn, omdat zij niet vrijelijk over hun eigendommen kunnen beschikken. [Klager] kan als gevolg van het beslag niet over zijn
bedrijfskapitaal beschikken, aldus klagers. Ook hierin kan de rechtbank klagers niet volgen. Ter terechtzitting heeft [klager] verklaard dat klagers geen goederen van [betrokkene 1] onder zich hebben en dat zij, behoudens voormelde restantschuld van [klager] aan [betrokkene 1], geen andere schuld aan [betrokkene 1] hebben. Indien zulks juist is, dan is het enige gevolg van het beslag dat [klager] bedoelde schuld niet aan [betrokkene 1] mag aflossen, zolang het beslag er ligt, zoals de raadsman van klagers ter terechtzitting heeft beaamd. Er valt dan ook niet in te zien in welk opzicht het beslag de bedrijfsvoering van [klager] belemmert dan wel anderszins klagers onevenredig zou treffen.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beklag ongegrond zal worden verklaard."
3.4. Met haar oordeel heeft de Rechtbank met juistheid tot uitdrukking gebracht dat op een op de voet van art. 94a Sv gelegd conservatoir beslag, waaronder een derdenbeslag, ingevolge art. 94c Sv de vierde Titel van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing is. Dit brengt ingeval van een conservatoir derdenbeslag mee dat de derde gehouden is tijdig verklaring te doen van hetgeen hij aan de beslagdebiteur verschuldigd is dan wel voor deze onder zich heeft, en dat enig geschil over die verklaring in de verklaringsprocedure dient te worden beslecht.
3.5. Evenzeer met juistheid heeft de Rechtbank overwogen dat niet valt in te zien in welk opzicht het beslag de bedrijfsvoering van de klager belemmert dan wel anderszins de klager onevenredig zou treffen. Het onderhavige beslag is gelegd op vorderingen van [betrokkene 1] op de klager, met name uit hoofde van een geldlening, en op aan [betrokkene 1] toebehorende zaken die onder de klager mochten berusten. Door dit beslag wordt aan de klager op grond van art. 475h Rv geen andere verplichting opgelegd dan dat hij gedurende het beslag niet aan [betrokkene 1] mag voldoen onderscheidenlijk afstaan hetgeen hij aan deze verschuldigd mocht zijn of van deze onder zich heeft.
3.6. Het middel gaat ervan uit dat het conservatoir derdenbeslag ook rust op goederen van de derde-beslagene, zoals diens banktegoeden. Dat standpunt is niet juist.
3.7. Het middel is niet gegrond.
3.8. In hetgeen de Rechtbank heeft overwogen ligt als haar oordeel besloten dat de klager geen belanghebbende is in de zin van art. 552a Sv. Dat brengt mee dat de Rechtbank de klager in zijn beklag niet-ontvankelijk had behoren te verklaren in plaats van de klacht ongegrond te verklaren. De Hoge Raad zal dit met toepassing van art. 448, eerste lid, Sv alsnog doen.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking.
Verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking is gegeven door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 september 2005.