ECLI:NL:HR:2005:AS8616

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
485
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van loonbegrip in sociale verzekeringswetten en belastingrecht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X N.V. tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 januari 2004, die betrekking heeft op besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De besluiten betroffen correctienota's en boetenota's die aan belanghebbende waren opgelegd over de jaren 1995 tot en met 1998. Het Lisv had de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank te Maastricht. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij de Centrale Raad. De Centrale Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en droeg het Bestuur op om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met zijn uitspraak.

Belanghebbende stelde vervolgens beroep in cassatie in tegen de uitspraak van de Centrale Raad. De Hoge Raad beoordeelde de middelen die door belanghebbende waren ingediend. Het eerste middel betoogde dat de belastingdienst de aan A betaalde bedragen als ondernemingskosten had geaccepteerd, wat zou uitsluiten dat deze bedragen als loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering in aanmerking worden genomen. De Hoge Raad verwierp dit middel, omdat de behandeling door de belastingdienst niet beslissend was voor de toepassing van de wet.

De Hoge Raad behandelde ook andere middelen, waaronder klachten over de toepassing van artikel 4 van de Wet en de beoordeling van de Centrale Raad met betrekking tot de privaatrechtelijke dienstbetrekking. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat zij niet voldeden aan de voorwaarden voor een rechtsvraag die van belang is voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 485
4 maart 2005
fp
gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 januari 2004, nr. 01/3902 CSV, betreffende na te melden besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: het Lisv), waarvoor met ingang van 1 januari 2002 als rechtsopvolger in de plaats is getreden de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Bestuur).
1. Besluiten, bezwaren en geding voor de Rechtbank
Bij besluiten van het Lisv van 24 augustus 1998 en 25 augustus 1998 zijn aan belanghebbende correctienota's ingevolge sociale verzekeringswetten opgelegd over de jaren 1995 tot en met 1997 respectievelijk over het jaar 1998. Bij besluit van 31 augustus 1998 zijn aan belanghebbende boetenota's over de jaren 1995 tot en met 1997 opgelegd.
Het Lisv heeft de tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen de beslissing op de bezwaren heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Maastricht.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak alsmede het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Bestuur een nader besluit zal nemen met inachtneming van de uitspraak van de Centrale Raad. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
4. Beoordeling van de middelen
4.1. Middel I betoogt dat de omstandigheid dat de belastingdienst voor de heffing van loonbelasting door belanghebbende aan A betaalde bedragen als ondernemingskosten heeft geaccepteerd, uitsluit dat deze bedragen als loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (tekst 1998; hierna: de Wet) in aanmerking worden genomen. Het middel faalt, aangezien de wijze waarop de belastingdienst de bedragen heeft behandeld, niet beslissend is voor de toepassing van artikel 4 van de Wet.
4.2. Middel II klaagt weliswaar over schending, althans verkeerde toepassing van artikel 4 van de Wet, doch keert zich tegen het oordeel van de Centrale Raad dat is voldaan aan de voorwaarden voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Dat oordeel betreft niet de uitlegging of toepassing van artikel 4 van de Wet, doch de toepasselijkheid van het in artikel 3a van de Wet gebezigde begrip dienstbetrekking, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.
4.3. Middel IV betoogt dat de Centrale Raad ten onrechte heeft overwogen zich met het oordeel van de Rechtbank ter zake van de zogenoemde NN-betalingen over de jaren 1995 tot en met 1997 te verenigen. De Centrale Raad heeft echter op dat punt de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het Bestuur opgedragen een nader besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Centrale Raad. Het middel faalt mitsdien wegens het ontbreken van feitelijke grondslag.
4.4. De middelen III en V kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2005.