ECLI:NL:HR:2005:AS8616
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Toepassing van loonbegrip in sociale verzekeringswetten en belastingrecht
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X N.V. tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 januari 2004, die betrekking heeft op besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De besluiten betroffen correctienota's en boetenota's die aan belanghebbende waren opgelegd over de jaren 1995 tot en met 1998. Het Lisv had de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank te Maastricht. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij de Centrale Raad. De Centrale Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en droeg het Bestuur op om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met zijn uitspraak.
Belanghebbende stelde vervolgens beroep in cassatie in tegen de uitspraak van de Centrale Raad. De Hoge Raad beoordeelde de middelen die door belanghebbende waren ingediend. Het eerste middel betoogde dat de belastingdienst de aan A betaalde bedragen als ondernemingskosten had geaccepteerd, wat zou uitsluiten dat deze bedragen als loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering in aanmerking worden genomen. De Hoge Raad verwierp dit middel, omdat de behandeling door de belastingdienst niet beslissend was voor de toepassing van de wet.
De Hoge Raad behandelde ook andere middelen, waaronder klachten over de toepassing van artikel 4 van de Wet en de beoordeling van de Centrale Raad met betrekking tot de privaatrechtelijke dienstbetrekking. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, omdat zij niet voldeden aan de voorwaarden voor een rechtsvraag die van belang is voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.