ECLI:NL:HR:2005:AS8464

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01630/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak en veroordeling voor ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder vrijgesproken van een primair tenlastegelegde straf, maar was wel veroordeeld voor subsidiaire ontucht met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige. De Hoge Raad overwoog dat er geen ambtshalve cassatie plaatsvond, ondanks de conclusie van de Advocaat-Generaal die tot vernietiging van de uitspraak strekte. De Hoge Raad concludeerde dat er in cassatie niet was geklaagd over het oordeel van het Hof dat een deel van het bewezenverklaarde als ontuchtige handeling moest worden aangemerkt. Dit betrof een incident dat plaatsvond in de nacht van 5 op 6 april 2002, waarbij de verdachte in het bijzijn van een minderjarige een pornofilm bekeek.

De Hoge Raad oordeelde verder dat het oordeel van het Hof, dat de minderjarige aan de zorg van de verdachte was toevertrouwd, niet onjuist of onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak. De beslissing van het Hof om de verdachte te veroordelen tot 270 dagen gevangenisstraf, waarvan 175 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren, werd daarmee bevestigd. De Hoge Raad benadrukte dat de beoordeling van de feiten en de waarderingen van het Hof in cassatie niet verder konden worden getoetst, gezien de verwevenheid met feitelijke aard.

Uitspraak

19 april 2005
Strafkamer
nr. 01630/04
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 november 2003, nummer 20/001221-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 oktober 2002 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair "ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd" veroordeeld tot 270 dagen gevangenisstraf waarvan 175 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van tweehonderd uren, subsidiair honderd dagen hechtenis, met teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. van Basten Batenburg, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan. De conclusie van de Advocaat-Generaal is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat in cassatie niet is geklaagd over de juistheid van het oordeel van het Hof dat - een beperkt gedeelte van - het bewezenverklaarde begaan in de nacht van 5 op 6 april 2002 ("het zich als volwassene aftrekken in het bijzijn van een minderjarige, temeer nu zulks plaatsvond terwijl de verdachte in het bijzijn van die minderjarige een pornofilm bekeek") als een ontuchtige handeling moet worden aangemerkt.
Opmerking verdient voorts dat het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring genoemde [slachtoffer], die ten tijde van de onderhavige feiten 13 jaar oud was, aan de zorg van de verdachte was toevertrouwd, zoals bedoeld in art. 249, eerste lid, Sr, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is en dat het wegens zijn verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet verder kan worden getoetst.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 april 2005.