ECLI:NL:HR:2005:AS7199

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00065/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 4 maart 2004 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1978 en destijds verblijvende in het Huis van Bewaring te Lelystad, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege, wegens diefstal met geweld. De aanvrage tot herziening werd ingediend door mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, en betrof de stelling dat de aanvrager geen eerlijk proces had gehad, omdat de tenuitvoerlegging van het vonnis niet tijdig was uitgevoerd. De aanvrager stelde dat, indien de Staat de terbeschikkingstelling tijdig had uitgevoerd, het Hof waarschijnlijk geen terbeschikkingstelling en gevangenisstraf had opgelegd.

De Hoge Raad heeft de aanvrage beoordeeld en vastgesteld dat de aangevoerde gronden niet voldoen aan de eisen voor herziening zoals gesteld in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet kan worden ontvangen, omdat de gestelde omstandigheden niet als novum kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft de aanvrage tot herziening dan ook niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

15 februari 2005
Strafkamer
nr. 00065/05 H
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 maart 2004, nummer 23/001538-03, ingediend door mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, ten tijde van de indiening van de aanvrage verblijvende in het Huis van Bewaring te Lelystad.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 21 maart 2003 - de aanvrager ter zake van "diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren", voorzover voor de beoordeling van de aanvrage van belang, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met last tot terbeschikkingstelling en bevel tot verpleging van overheidswege.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. In de aanvrage, die op 12 januari 2005 bij de Hoge Raad is ingekomen, wordt aangevoerd dat voormeld arrest van het Hof "sedert ongeveer 18 maart 2004 onherroepelijk is en verzoeker nog steeds als passant in hechtenis verblijft, zulks nu hij niet geplaatst is in een passende instelling" en dat, ware destijds reeds bekend geweest dat - naar wordt gesteld - de Staat de last tot terbeschikkingstelling (kennelijk) niet, althans niet tijdig, wenste ten uitvoer te leggen, "het Hof zeer vermoedelijk geen terbeschikkingstelling had opgelegd, althans niet opgelegd had een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden en een terbeschikkingstelling". Voorts wordt in de aanvrage betoogd dat "verzoeker geen eerlijk proces heeft gehad (...) nu de tenuitvoerlegging van een vonnis toch gezien moet worden als een integraal onderdeel van het recht op een eerlijk proces". Aan deze en de overige stellingen van de aanvrage wordt de conclusie verbonden dat sprake is van "een novum als bedoeld in art. 457 lid 2 sub 2 Sv".
3.2. Het in de aanvrage gestelde behelst geen beroep op een novum in de zin van het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv. Als grondslag voor een herziening kunnen krachtens die wetsbepaling immers slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.3. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 februari 2005.