ECLI:NL:HR:2005:AS7017

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/090HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eerdere vonnissen in consumentenkredietzaak met betrekking tot vervroegde opeisbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen DEFAM CREDIT B.V. en een niet verschenen verweerster. De eiseres, DEFAM, had de verweerster gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch, waarbij zij vorderde dat de verweerster zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.725,68, vermeerderd met rente. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 4 september 2002 de eiseres in de gelegenheid gesteld om nadere inlichtingen te verschaffen en heeft in een eindvonnis van 27 november 2002 de verweerster veroordeeld tot betaling van € 1.884,71. Tegen deze vonnissen heeft DEFAM hoger beroep ingesteld, maar de verweerster is niet verschenen.

Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft op 16 september 2003 de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd. DEFAM heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de bepaling in de kredietovereenkomst, die vervroegde opeisbaarheid bij achterstallige betalingen regelt, niet in overeenstemming is met de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wetgever de achterstalligheid in een tijdsperiode heeft willen uitdrukken en niet in een aantal termijnen. Dit betekent dat de kredietgever pas na twee maanden achterstalligheid het restant van de schuld kan opeisen.

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof en het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verweerster veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente. Tevens zijn de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep aan de zijde van DEFAM begroot. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, omdat de beslissing van het hof niet door de verweerster is uitgelokt of verdedigd. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van kredietovereenkomsten en de rechten van kredietgevers en -nemers onder de WCK.

Uitspraak

3 juni 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/090HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DEFAM CREDIT B.V.,
gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerster],
voorheen wonende te [woonplaats], thans zonder bekende woon- of verblijfplaats,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Defam - heeft bij exploot van 2 juli 2002 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd [verweerster] te veroordelen aan Defam te betalen een bedrag van € 12.725,68, te vermeerderen met de overeengekomen rente, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens artikel 35 Wet op het consumentenkrediet (hierna: WCK), te berekenen over voornoemd bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der voldoening.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
Na een tussenvonnis van 4 september 2002, waarbij Defam in de gelegenheid is gesteld nadere inlichtingen te verschaffen, heeft de rechtbank heeft bij eindvonnis van 27 november 2002 [verweerster] veroordeeld aan Defam te betalen een bedrag van € 1.884,71, vermeerderd met de contractuele (variabele) vertragingsvergoeding voor zover deze het ingevolge de WCK maximale toegestane vertragingsvergoedingspercentage niet te boven gaat, over de respectief verschenen termijnen per moment van verschijnen tot aan de dag van de voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft Defam hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Ook in hoger beroep is [verweerster] niet verschenen.
Bij arrest van 16 september 2003 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Defam beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor Defam toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 5 mei 1999 heeft Defam met [verweerster] een doorlopend kredietovereenkomst gesloten, waarbij Defam aan [verweerster] een krediet tot een maximumbedrag van ƒ 29.500,-- heeft verstrekt tegen een (toen geldend) effectief kredietvergoedingspercentage van 7,5% per jaar.
(ii) [Verweerster] verplichtte zich om maandelijks een bedrag ten belope van 1,5% van het ten hoogste opgenomen saldo met een minimum van ƒ 443,-- aan Defam te betalen.
(iii) Op voormelde overeenkomst zijn de "Voorwaarden doorlopend krediet DEFAM Credit BV" (hierna: de voorwaarden) van toepassing. Art. 7, aanhef en onder a, van de voorwaarden luidt als volgt:
"(...) Het aan DEFAM verschuldigde zal terstond in zijn geheel opeisbaar zijn indien de kredietnemer:
a. na in gebreke te zijn gesteld in verband met achterstalligheid in de betaling van tenminste twee maanden, nalatig blijft in de volledige nakomingen van zijn verplichtingen;"
(iv) Bij brief van 2 januari 2002 is [verweerster] door Defam in gebreke gesteld, en bij brief van 4 april 2002 is het saldo van het krediet in zijn geheel vervroegd opgeëist.
3.2 Defam heeft gevorderd dat [verweerster] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.725,68, te vermeerderen met de overeengekomen rente met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens art. 35 Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK).
De rechtbank heeft de vordering van Defam toegewezen tot een bedrag van € 1.884,71, vermeerderd met de contractuele (variabele) vertragingsvergoeding voorzover deze het ingevolge de WCK maximaal toegestane vertragingsvergoedingspercentage niet te boven gaat.
In hoger beroep heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
3.3 Het hof heeft in rov. 4.6.2 allereerst geoordeeld, in cassatie terecht niet bestreden, dat uit de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel van de WCK moet worden afgeleid dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de achterstalligheid die vervroegde opeisbaarheid rechtvaardigt, uit te drukken in een tijdsperiode en niet in een aantal termijnen, ook niet als - zoals veel voorkomt - de termijn een maandtermijn is. Het achterstallige bedrag (dat per week, maand, kwartaal, jaar of andere periode verschuldigd kan zijn) moet tenminste gedurende twee maanden achterstallig zijn, wil de kredietgever het restant vervroegd ineens kunnen opeisen. Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de bepaling van art. 7, aanhef en onder a, van de hiervoor in 3.1 onder (iii) vermelde voorwaarden op grond van art. 33, aanhef en onder c, onder 1, WCK nietig is. Die bepaling knoopt immers, aldus het hof, ten onrechte aan bij het aantal termijnen dat niet is betaald, terwijl de WCK voor een toelaatbare vervroegde opeisbaarheid aanknoopt bij het aantal maanden dat de kredietnemer met een vervallen verschuldigde termijnbedrag achterstallig is.
3.4 De onderdelen 1, 2 en 3, eerste zin, klagen terecht dat het hiervoor in 3.3 weergegeven oordeel van het hof, dat "maanden" als "maandtermijnen" heeft uitgelegd, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. In de voorwaarden wordt immers, waar een maandtermijn wordt bedoeld, ook uitdrukkelijk het woord "maandtermijn" (art. 6 onder c) of "termijnbedrag" (art. 6 onder b) gebezigd. Daarbij komt dat aannemelijk is dat de voorwaarden beogen aan te sluiten bij art. 33, aanhef en onder c, onder 1, WCK alwaar sprake is van achterstalligheid in de betaling gedurende twee maanden.
3.5 De overige klachten behoeven geen behandeling meer. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De door Defam gegeven, bij art. 33, aanhef en onder c, onder 1, WCK aansluitende interpretatie van de hiervoor in 3.1 onder (iii) geciteerde bepaling van de op de kredietovereenkomst toepasselijke voorwaarden, in die zin dat het aan Defam verschuldigde terstond en in zijn geheel opeisbaar zal zijn indien de kredietnemer, na in gebreke te zijn gesteld in verband met achterstalligheid in de betaling gedurende tenminste twee maanden, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen, is juist. Die bepaling is niet nietig op grond van art. 33, aanhef en onder c, onder 1, WCK. Grief IV van Defam tegen het vonnis van de rechtbank van 17 december 2002 is dus gegrond. Het vonnis moet worden vernietigd. De niet weersproken vordering van Defam dient te worden toegewezen.
3.6 Nu de beslissing van het hof niet door [verweerster] is uitgelokt en ook niet door hem is verdedigd, en de onjuiste beslissing van het hof wortelt in de voor misverstand vatbare formulering van de door Defam gehanteerde voorwaarden voor de kredietverlening, vindt de Hoge Raad aanleiding om de kosten van het geding in cassatie te compenseren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 september 2003;
vernietigt het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 november 2002;
veroordeelt [verweerster] om aan Defam tegen kwijting te betalen het bedrag van € 12.725,68, te vermeerderen met de overeengekomen rente, met als maximum de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding krachtens art. 35 WCK, te berekenen over dat bedrag vanaf 2 juli 2002 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Defam begroot:
- in eerste aanleg op € 707,56;
- in hoger beroep op € 1.182,16;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 3 juni 2005.