ECLI:NL:HR:2005:AS6030

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00800/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie en strafoplegging bij overtreding van de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor het voorhanden hebben van munitie van categorie II en III, wat in strijd is met artikel 26 van de Wet wapens en munitie (WWM). De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte meermalen had gehandeld in strijd met de WWM, aangezien de bewezenverklaarde feiten slechts één overtreding opleverden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de opgelegde straf, die hoger was dan de wet toestaat. De verdachte had op 28 augustus 2001 diverse patronen van munitie voorhanden gehad, wat leidde tot de veroordeling tot negen maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad oordeelde dat de maximale straf voor deze overtreding drie maanden gevangenisstraf is, en dat het Hof de verdachte ten onrechte een hogere straf had opgelegd. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de strafoplegging.

Uitspraak

29 maart 2005
Strafkamer
nr. 00800/04
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 januari 2004, nummer 22/001660-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 28 augustus 2002, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van "medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid (de Hoge Raad leest: oud) van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging, tot terug- of verwijzing van de zaak teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt er allereerst over dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als handelen in strijd met art. 26, eerste lid, (oud) Wet wapens en munitie (WWM), meermalen gepleegd, aangezien het bewezenverklaarde slechts één overtreding van art. 26, eerste lid, (oud) WWM oplevert.
3.2. Ten laste van de verdachte is, voorzover voor de
beoordeling van het middel van belang, bewezenverklaard dat:
"hij op 28 augustus 2001 (...) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de Categorie III te weten:
- 200 scherpe pistoolpatronen van het kaliber 6,35 millimeter en
- 154 scherpe pistoolpatronen van het kaliber 7,62 millimeter Tokarev en
- oefenpatronen van het kaliber .38 Special en
- 20 scherpe revolverpatronen van het kaliber .44 Magnum en
- 95 geweerpatronen van het kaliber 7,62 x 39 millimeter
en
Categorie II onder 4 te weten:
- 120 scherpe revolverpatronen van het kaliber .38 Special, voorzien van expanderende deelmantelprojectielen, zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van de Categorie II
en
Categorie II onder 3 te weten:
- een geweerpatroon van het kaliber 7,62 x 39 millimeter met een pantserdoorborend brandstichtend projectiel en
- een geweerpatroon van het kaliber 7,62 x 39 millimeter voorzien van een projectiel met lichtspoorsas, zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van de Categorie II.
voorhanden heeft gehad."
3.3. Art. 1, aanhef en eerste lid onder 4°, (oud) WWM luidt:
"1. In deze wet wordt verstaan onder:
(...)
4°. munitie: patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloos makende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een vuurwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen."
3.4. Het Hof heeft het bewezenverklaarde, onder meer inhoudende dat de verdachte munitie in de vorm van patronen van diverse kalibers van categorie II en categorie III van art. 2, tweede lid, WWM, voorhanden heeft gehad, gekwalificeerd als - voorzover hier van belang - "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd". Ingevolge laatstgenoemde wetsbepaling is het verboden munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben. In art. 55, eerste lid, (oud) WWM is het handelen in strijd met die bepaling strafbaar gesteld zonder dat de wet daarbij een onderscheid maakt naar gelang de categorie waartoe de desbetreffende munitie behoort. Gelet hierop en tevens in aanmerking genomen dat zowel één patroon als een aantal patronen munitie in de zin van de WWM vormt, levert de bewezenverklaarde overtreding van het in art. 26, eerste lid, (oud) WWM vervatte verbod op het voorhanden hebben van munitie slechts één bij art. 55, eerste lid, (oud) WWM strafbaar gesteld feit op. (vgl. HR 3 juni 1997 NJ 1997, 657).
3.5. Het middel klaagt derhalve terecht over de juistheid van de door het Hof aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie.
3.6. Het middel klaagt er voorts over dat het Hof een hogere straf heeft opgelegd dan de wet toestaat.
3.7. Ingevolge art. 55, eerste lid, (oud) WWM kan overtreding van het in art. 26, eerste lid, (oud) WWM genoemde verbod worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden. Het middel klaagt er dus terecht over dat het Hof de verdachte terzake heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3.8. Het middel slaagt derhalve in beide onderdelen.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voorzover het Hof het bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als "meermalen gepleegd" en wat betreft de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 maart 2005.