ECLI:NL:HR:2005:AS5959

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/086HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over alimentatie en echtscheiding met betrekking tot kinderen

In deze zaak heeft de vrouw, verzoekster tot cassatie, zich tot de rechtbank Utrecht gewend met een verzoek om voorlopige voorzieningen met betrekking tot de kosten van verzorging en opvoeding van hun drie kinderen en haar levensonderhoud. De rechtbank heeft op 9 april 2002 het verzoek van de vrouw toegewezen, maar de man heeft hiertegen verweer gevoerd en zelf echtscheiding verzocht. De rechtbank heeft op 7 augustus 2002 de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot een lagere bijdrage in de kosten van de kinderen. De man heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de rechtbank, wat leidde tot een behandeling van de zaken door het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft op 15 april 2004 de eerdere beslissingen van de rechtbank vernietigd en de bijdrage voor de kinderen verlaagd. De vrouw heeft hiertegen cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 13 mei 2005 het beroep verworpen, waarbij de klachten van de vrouw niet tot cassatie konden leiden. De beslissing van het hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering van de klachten, aangezien deze niet relevant waren voor de rechtsontwikkeling of rechtseenheid.

Uitspraak

13 mei 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/086HR
JMH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 1 maart 2002 gedateerd verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot de rechtbank te Utrecht en verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, als voorlopige voorzieningen, voor zover in cassatie nog van belang, te bepalen dat verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - wordt veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie in het verzoekschrift genoemde kinderen van partijen tot een bedrag van ƒ 1.000,-- (€ 453,78) per kind per maand en ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw van ƒ 2.000,-- (€ 907,56) per maand.
De rechtbank heeft bij beschikking van 9 april 2002 het verzoek van de vrouw betreffende deze voorlopige voorzieningen toegewezen. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
De man heeft bovenstaand verzoek van de vrouw bestreden en zelfstandig verzocht tussen partijen echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen zal dienen te betalen een zodanig bedrag per kind per maand als de rechtbank gelet op hun kosten en de draagkracht van beide partijen redelijk oordeelt en aan de man niet de verplichting op te leggen enig bedrag tot het levensonderhoud van de vrouw te betalen.
De rechtbank heeft bij beschikking van 7 augustus 2002 echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de man veroordeeld om aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen een bedrag van € 415,-- per kind per maand te betalen en de beslissing op het alimentatieverzoek voor de vrouw aangehouden.
Bij beschikking van 19 februari 2003 heeft de rechtbank bepaald dat de man voorlopig totdat daarover nader zal worden beslist vanaf de datum waarop de beschikking van 7 augustus 2002 in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven een bedrag van € 1.140,-- per maand aan de vrouw voor haar levensonderhoud dient uit te keren.
Tegen de beschikking van 7 augustus 2002 heeft de man in de zaak met rekestnummer 1054/2002 en de vrouw in de zaak met rekestnummer 1055/2002 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. In de zaak met rekestnummer 506/2003 heeft de man hoger beroep ingesteld bij voormeld hof tegen de beschikking van 19 februari 2003 van voormelde rechtbank.
Het hof heeft vervolgens de drie appellen tegelijkertijd behandeld.
Bij beschikking van 15 april 2004 heeft het hof in de drie vermelde appellen:
- de beschikking van 7 augustus 2002 van de rechtbank te Utrecht vernietigd voor zover dit de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen betreft en, opnieuw rechtdoende, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen bepaald op € 350,-- per kind per maand;
- de beschikking van 19 februari 2003 van voormelde rechtbank vernietigd voor zover dit de voorlopig bepaalde door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw betreft en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof van 15 april 2004 is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstvermelde beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 13 mei 2005.