ECLI:NL:HR:2005:AS5956

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/064HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van onderhoudsverplichting na scheiding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 mei 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van de onderhoudsverplichting van een man jegens zijn ex-vrouw. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had eerder een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Arnhem, waarin de man primair verzocht om zijn onderhoudsverplichting met terugwerkende kracht te beëindigen. De rechtbank heeft op 21 juli 2003 de onderhoudsverplichting van de man definitief beëindigd met ingang van 1 januari 2001, maar de vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het gerechtshof te Arnhem heeft op 17 februari 2004 de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar de onderhoudsverplichting van de man met ingang van 1 maart 2000 definitief beëindigd. De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het hof. De man heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal L. Timmerman heeft in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten van de vrouw niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de vrouw verworpen, waarmee de beslissing van het hof in stand blijft.

Uitspraak

13 mei 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/064HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. A.K. Oostlander-Vos,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 20 december 2002 ter griffie van de rechtbank te Arnhem ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en primair verzocht zijn onderhoudsverplichting jegens verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - met ingang van 27 september 1999 te beëindigen en subsidiair voormelde bijdrage met ingang van 27 september 1999 op nihil te stellen.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 21 juli 2003 de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw definitief beëindigd met ingang van 1 januari 2001 en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. De vrouw heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en, voor zover in cassatie van belang, alsnog te beslissen dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 17 februari 2004 heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd, voor zover het de ingangsdatum van de beëindiging van de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende, de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw definitief beëindigd met ingang van 1 maart 2000. Het meer of anders verzochte heeft het hof afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 13 mei 2005.