ECLI:NL:HR:2005:AS5950

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R04/010HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in hoger beroep tegen notaris in echtscheidingszaak

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de vrouw tegen de beschikking van het gerechtshof te Arnhem. De vrouw was in een echtscheidingsprocedure verwikkeld met de man, waarbij de rechtbank op 28 maart 2001 echtscheiding heeft uitgesproken. De rechtbank heeft tevens bevolen tot verdeling van de gemeenschap van vruchten en inkomsten. De notaris werd benoemd om de verdeling te begeleiden, en mr. M.D. Ubbink werd aangesteld als onzijdig persoon om de vrouw te vertegenwoordigen in geval van gebreke aan medewerking van haar kant. De vrouw heeft echter geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en de notaris, wat leidde tot een goedkeuring van de verdeling door de kantonrechter op 24 januari 2003.

De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze goedkeuring, waarbij zij de man en de notaris als wederpartijen heeft aangeduid. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, wat de vrouw ertoe heeft aangezet om cassatie in te stellen. De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar hoger beroep tegen de notaris, omdat de notaris geen partij of belanghebbende is in de verdeling. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd voor zover deze de vrouw ontvankelijk verklaarde in haar hoger beroep tegen de notaris, en heeft de vrouw veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de rol van de notaris in de verdeling van de gemeenschap en de voorwaarden waaronder een beroep tegen een notaris kan worden ingesteld. De beslissing is op 3 juni 2005 openbaar uitgesproken door de vice-president en de overige raadsheren.

Uitspraak

3 juni 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R04/010HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen,
2. [De notaris],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 14 augustus 2000 ter griffie van de rechtbank te Almelo ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie sub 1 - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht echtscheiding tussen hem en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - uit te spreken en - voor zover in cassatie nog van belang - partijen te bevelen tot scheiding en deling van de tussen hen bestaande gemeenschap van vruchten en inkomsten over te gaan.
De vrouw heeft tegen deze verzoeken geen verweer gevoerd.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 maart 2001 echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft zij hen bevolen om, zodra de echtscheiding van kracht is geworden met elkaar over te gaan tot verdeling van de gemeenschap waarin zij zijn gehuwd, verweerder in cassatie sub 2 tot notaris benoemd voor wie de werkzaamheden van die verdeling zullen plaatsvinden, en onder meer mr. M.D. Ubbink, advocaat en procureur te Enschede, tot onzijdig persoon als bedoeld in art. 3:181 lid 1 BW benoemd om de vrouw te vertegenwoordigen zo deze in gebreke mocht blijven op de door de benoemde notaris voor de verdeling bepaalde tijd en plaats te verschijnen of mocht weigeren aan de verdeling mee te werken.
De notaris heeft mr. Ubbink op 2 augustus 2002 (per fax) gevraagd om als onzijdig persoon op te treden wegens het ontbreken van medewerking aan de scheiding en deling van de kant van de vrouw. Mr. Ubbink heeft in december 2002 na veelvuldig overleg met (de advocaten van) de vrouw met de man overeenstemming over de verdeling bereikt.
Van de omtrent de verdeling gemaakte afspraken is vervolgens een conceptakte opgemaakt, waarop de notaris de sector Kanton van de rechtbank te Almelo, locatie Enschede, om goedkeuring op de voet van art. 3:183 lid 2 BW heeft verzocht.
Bij beschikking van 24 januari 2003 heeft de kantonrechter die goedkeuring verleend.
Tegen de beschikking van 24 januari 2003 van de kantonrechter heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem met aanwijzing van de man en de notaris als haar wederpartijen.
Bij beschikking van 28 oktober 2003 heeft het hof voormelde beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en de vrouw veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van de notaris en de proceskosten tussen de echtelieden gecompenseerd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft een verweerschrift ingediend. De notaris heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest, het verweerschrift van de man en het verweerschrift van de notaris tevens houdende het incidenteel beroep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen. De notaris heeft verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking op het incidentele cassatieberoep en tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar appel tegen de notaris met veroordeling van de vrouw in de aan de zijde van de notaris gevallen kosten, en tot verwerping van het principale cassatieberoep, met de gebruikelijke kostencompensatie.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 25 februari 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 Het gaat in cassatie om het volgende.
(i) De man en de vrouw zijn op 3 december 1965 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 28 maart 2001 heeft de rechtbank tussen hen echtscheiding uitgesproken; de beschikking is op 12 juni 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man en de vrouw waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden, inhoudende een gemeenschap van vruchten en inkomsten.
(ii) Bij genoemde beschikking heeft de rechtbank de man en de vrouw veroordeeld over te gaan tot verdeling van de gemeenschap waarin zij waren gehuwd. Voorts heeft de rechtbank bij die beschikking, voorzover hier van belang, de notaris als zodanig aangewezen en mr. Ubbink benoemd tot onzijdig persoon om de vrouw in voorkomend geval te vertegenwoordigen.
(iii) Bij faxbericht van 2 augustus 2002 heeft de notaris mr. Ubbink verzocht op te treden als onzijdig persoon voor de vrouw, aangezien, kort gezegd, de vrouw weigerde mee te werken aan de totstandkoming van een overeenkomst tot verdeling.
(iv) Mr. Ubbink en de man hebben eind 2002 overeenstemming bereikt over de verdeling van de gemeenschap. Van de omtrent de verdeling gemaakte afspraken is een ontwerp-akte opgemaakt, waarna de notaris bij faxbericht van 17 januari 2003 de kantonrechter heeft verzocht om goedkeuring op de voet van art. 3:183 lid 2 BW.
(v) Bij beschikking van 24 januari 2003 heeft de kantonrechter bedoelde goedkeuring verleend. Op 29 januari 2003 is de akte ten overstaan van de notaris verleden.
(vi) De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter en heeft zowel de man als de notaris als haar wederpartij aangemerkt. Na verweer door de man en de notaris - die primair heeft verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het tegen hem gerichte hoger beroep - heeft het hof de beschikking van 24 januari 2003 bekrachtigd.
4. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
De in de middelen vervatte klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte de vrouw ontvankelijk heeft geoordeeld in het tegen de notaris ingestelde hoger beroep. Het middel voert daartoe aan dat de notaris noch partij noch belanghebbende is bij de onderhavige verdeling. De klacht is terecht voorgesteld.
De notaris, die door de rechtbank is benoemd ter zake van de verdeling, heeft de in art. 3: 183 lid 2 BW bedoelde goedkeuring van de verdeling verzocht namens de man en namens mr. Ubbink, die als onzijdig persoon de vrouw vertegenwoordigt. De verdeling is een rechtshandeling van de deelgenoten en het zijn de deelgenoten die de wettelijk vereiste goedkeuring behoeven. De enkele omstandigheid dat de notaris de kantonrechter om goedkeuring heeft verzocht, betekent niet dat de notaris als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof had de vrouw derhalve niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar hoger beroep voorzover dit was gericht tegen de notaris. De bestreden beschikking kan in zoverre niet in stand blijven.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
in het incidentele beroep:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 28 oktober 2003 voorzover de vrouw daarbij ontvankelijk werd geoordeeld in haar hoger beroep tegen de notaris;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voorzover gericht tegen de notaris;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de notaris begroot op € 227,69 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 3 juni 2005.