ECLI:NL:HR:2005:AS5554

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02017/04 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afvalstoffen en het inzamelverbod in het milieurecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, een rechtspersoon, was veroordeeld voor opzettelijke overtreding van het inzamelverbod van bedrijfsafvalstoffen, zoals vastgelegd in artikel 10.19 van de Wet milieubeheer. De zaak draaide om de afgifte van versnipperd snoeiafval aan een transportbedrijf, dat dit afval vervolgens gebruikte voor het dempen van een sloot. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat een afvalstof op de Groene lijst staat, niet automatisch betekent dat het inzamelverbod niet van toepassing is. Het hof had terecht geoordeeld dat het dempen van een sloot met houtsnippers niet valt onder hergebruik of terugwinning, zoals bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland. De Hoge Raad bevestigde dat de afgifte van de houtsnippers door de verdachte niet voldeed aan de voorwaarden voor nuttige toepassing van afvalstoffen, omdat deze handeling niet onder de relevante categorieën viel die in de Europese richtlijnen zijn omschreven. De middelen van de verdachte werden verworpen, en het beroep in cassatie werd afgewezen.

Uitspraak

27 september 2005
Strafkamer
nr. 02017/04 E
AGJ/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 28 januari 2004, nummer 22/002868-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 17 januari 2002 - de verdachte ter zake van "opzettelijke overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 10.19, eerste lid, (oud) van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een geldboete van € 340,-, waarvan € 170,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Gerechtshof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen bevatten alle naar de kern genomen de klacht dat het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als hiervoor onder 1 weergegeven. Zij lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
In het eerste middel wordt onder meer aangevoerd dat het inzamelverbod van art. 4.3.3.11 (oud) Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland (hierna: PMV) niet van toepassing was op de houtsnippers, omdat deze dienen te worden beschouwd als afvalstoffen van de Groene lijst van afvalstoffen.
In het tweede middel wordt geklaagd dat het Hof heeft miskend dat niet van belang is waarvoor de houtsnippers zijn gebruikt, doch waarvoor zij waren bestemd en dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de houtsnippers waren bestemd voor een ander doel dan hergebruik.
Het derde middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat het dempen van een sloot met houtsnippers niet valt onder hergebruik, terugwinning of het verkrijgen van secundaire grondstoffen als bedoeld in art. 4.3.3.11, tweede lid aanhef en sub b, PMV. Het dempen van een sloot dient, aldus de toelichting op het middel, te worden beschouwd als een handeling bedoeld onder R3 van bijlage II B bij de Richtlijn 75/442/EEG.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 7 december 1999 tot en met 8 december 1999 te Rhoon, gemeente Albrandswaard, opzettelijk, zich door afgifte aan [A] B.V., van bedrijfsafvalstoffen, te weten een hoeveelheid houtsnippers, heeft ontdaan."
3.2.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
a. De verklaring van de vertegenwoordiger van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 januari 2002, voorzover inhoudende:
"Werknemers van ons bedrijf hebben snoeiwerkzaamheden verricht in de gemeente Rhoon. Het vrijgekomen snoeiafval is direct een houtversnippermachine ingegaan. Die houtsnippers zijn door loon- en transportbedrijf [A] opgehaald. Dat kan in december 1999 geweest zijn. Ik had geen afvalstroomnummer of begeleidingsbrief om die houtsnippers te vervoeren of te verwerken."
b. Een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben directeur van transportbedrijf [A] BV. Op 7 en 8 december 1999, hebben werknemers van het transportbedrijf boomsnippers vanuit Rhoon naar een golfbaan in Gouda gebracht. Die boomsnippers werden gebruikt als opvulling. Ik begrijp nu van u dat boomsnippers wel onder afval vallen en dat ik dus een begeleidingsbrief van dit afval (boomsnippers) had moeten hebben. Ik heb die formulieren dus niet gehad. Ik had ook geen omschrijvingformulier van dit afval."
c. Een proces-verbaal van politie, Milieu Handhavings Team Zuid, voorzover inhoudende als relaas van A.J. den Besten en een andere bevoegde opsporingsambtenaar:
"Het dempingsmateriaal wat gebruikt is betreft houtsnippers afkomstig van het snoeien van bomen. Dit is bewerkt snoeihout. Deze houtsnippers zijn afvalstoffen welke niet als groene lijststoffen worden aangemerkt. Deze afvalstoffen komen vrij als bedrijfsafval. De houtsnippers zijn inmiddels door het bedrijf [A] verwijderd. De sloot is hierna met grond afkomstig van het eigen terrein gedempt."
3.2.3. In de bestreden uitspraak heeft het Hof voorts onder het hoofd "Strafbaarheid van het bewezenverklaarde" het volgende overwogen:
"Zijdens verdachte is aangevoerd dat het bewezenverklaarde niet strafbaar is, aangezien de afvalstoffen zijn afgegeven aan een persoon die ingevolge de krachtens artikel 10.21 van de Wet milieubeheer vastgestelde provinciale verordening bevoegd was de betrokken afvalstoffen in te zamelen. Immers, het betrof afvalstoffen als bedoeld in bijlage 4, onderdeel C, bij de verordening, die niet waren gemengd met eerdere (de Hoge Raad leest: andere) stoffen of afvalstoffen en bestemd waren voor een nuttige toepassing.
Het hof verwerpt dit verweer, aangezien daarin wordt miskend dat ingevolge de betreffende bepaling in de verordening de vrijstelling slechts geldt voor zover de groene-lijststoffen bestemd zijn voor hergebruik, terugwinning dan wel andere handelingen gericht op het verkrijgen van secundaire grondstoffen. Blijkens het proces-verbaal staat vast dat bedoelde houtsnippers zijn gebruikt om een sloot te dempen. Dat valt niet onder hergebruik, terugwinning of het verkrijgen van secundaire grondstoffen."
3.3.1. Voor de beoordeling van de middelen zijn van belang de volgende bepalingen van de Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG van de Raad van 18 maart 1991 en bij beschikking 96/350/EG van de Commissie van 24 mei 1996 (hierna: de Richtlijn) en bijlage II bij de Verordening (EEG) 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) 120/97 van de Raad van 20 januari 1997 (hierna:
bijlage II bij de Verordening):
De Richtlijn houdt onder meer het volgende in:
"Artikel 1
1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:
(...)
e) verwijdering: alle in bijlage II A bedoelde handelingen
f) nuttige toepassing: alle in bijlage II B bedoelde handelingen
(...)
Artikel 3
1. De lidstaten nemen passende maatregelen ter bevordering van:
a) in de eerste plaats de preventie of de vermindering van de produktie en de schadelijkheid van afvalstoffen, met name door:
(...)
b) in de tweede plaats:
i) de nuttige toepassing van de afvalstoffen door recycling, hergebruik, terugwinning dan wel andere handelingen gericht op het verkrijgen van secundaire grondstoffen,
(...)
Artikel 4
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing of de verwijdering van de afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en met name:
a) zonder risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora
b) zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken
c) zonder schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om het onbeheerd achterlaten of het ongecontroleerd lozen of verwijderen van afvalstoffen te verbieden.
(...)
Artikel 10
Voor de toepassing van artikel 4 moet iedere inrichting of onderneming die de in bijlage II B vermelde handelingen verricht, een vergunning hebben.
Artikel 11
1. Onverminderd de bepalingen van (de Hoge Raad verstaat:) Richtlijn 91/689/EEG van de Raad, kunnen van de in artikel 9 of artikel 10 bedoelde vergunning worden vrijgesteld:
a) inrichtingen of ondernemingen die hun afvalstoffen op de plaats van produktie in eigen beheer verwijderen en
b) inrichtingen of ondernemingen die afvalstoffen nuttig toepassen.
Deze vrijstelling kan alleen worden verleend:
a) indien de bevoegde instanties algemene voorschriften per type activiteit hebben uitgevaardigd waarin soort en hoeveelheid afvalstoffen zijn vastgesteld en is aangegeven onder welke voorwaarden de activiteit kan worden vrijgesteld van een vergunning en
b) indien de soorten of de hoeveelheden afvalstoffen en de wijzen van verwijdering of nuttige toepassing van dien aard zijn dat aan de voorwaarden van artikel 4 wordt voldaan."
De bijlagen II A en II B bij de Richtlijn houden onder meer het volgende in:
"BIJLAGE II A
VERWIJDERINGSHANDELINGEN
NB: In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van verwijderingshandelingen zoals die in de praktijk plaatsvinden. Overeenkomstig artikel 4 moeten de afvalstoffen worden verwijderd zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
D 1 Storten op of in de bodem (b.v. op een vuilstortplaats, enz.)
(...)
BIJLAGE II B
NUTTIGE TOEPASSING
NB: In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van handelingen voor de nuttige toepassing van afvalstoffen zoals die in de praktijk plaatsvinden. Overeenkomstig artikel 4 moeten de afvalstoffen nuttig worden toegepast zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procédés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
(...)
R 3 Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddel worden gebruikt (met inbegrip van compostbemesting en bemesting met andere biologisch omgezette stoffen)
(...)."
Bijlage II bij de Verordening houdt onder meer het volgende in:
"GROENE LIJST VAN AFVALSTOFFEN
(...)
J. AFVAL VAN NIET BEHANDELD KURK EN HOUT
4401 30 Zaagsel, resten en afval van hout, ook indien geperst tot blokken, briketten, pellets of dergelijke vormen (...)."
3.3.2. Voorts zijn van belang de volgende bepalingen van de Wet milieubeheer en de PMV.
Art. 10.19 (oud) Wet milieubeheer
"1. Het is verboden zich door afgifte aan een ander te ontdoen van bedrijfsafvalstoffen of van ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen.
2. Het verbod geldt niet indien die afvalstoffen worden afgegeven aan een persoon:
a. die krachtens artikel 10.21 bevoegd is de betrokken afvalstoffen in te zamelen;
(...)
3. In afwijking van het tweede lid kan, indien in de provinciale milieuverordening regels worden gesteld als beoeld in artikel 10.21, in die verordening worden bepaald dat de daarbij aangewezen categorieën van bedrijfsafvalstoffen, dan wel ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen slechts mogen worden afgegeven aan een persoon als bedoeld in het tweede lid, onder a. In een zodanig geval geldt het in het eerste lid gestelde verbod - in afwijking van het eerste lid - slechts niet voor een persoon als bedoeld in het tweede lid, onder a."
Art. 10.21 (oud) Wet milieubeheer
"1. Bij de provinciale milieuverordening kunnen, indien de doelmatige verwijdering van bij de verordening aangegeven categorieën van bedrijfsafvalstoffen dan wel van ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen van meer dan gemeentelijk belang is, regels worden gesteld omtrent de inzameling van die afvalstoffen.
2. Hiertoe kunnen in ieder geval behoren regels, inhoudende een verbod tot inzamelen zonder vergunning van gedeputeerde staten van de provincie waarin de inzameling plaatsvindt.
(...)."
Art. 1.1 PMV
"In deze verordening wordt verstaan onder:
(...)
e. Groene lijst van afvalstoffen: bijlage II van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen;
(...)."
Art. 4.3.3.11 (oud) PMV
"1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen in te zamelen die behoren tot een categorie die is genoemd in bijlage 4, onderdeel B.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
a. een persoon die staat vermeld op een door Gedeputeerde Staten vastgestelde lijst van inzamelbedrijven;
b. de inzameling van afvalstoffen die behoren tot een categorie als bedoeld in bijlage 4, onderdeel C, voor zover deze afvalstoffen niet zijn gemengd met andere stoffen of afvalstoffen die behoren tot een andere categorie, en bestemd zijn voor hergebruik, terugwinning dan wel andere handelingen gericht op het verkrijgen van secundaire grondstoffen."
Bijlage 4 bij de PMV
"C. Categorieën van afvalstoffen waarvoor vrijstellingen gelden op grond van de artikelen 4.3.3.11 (inzamelregeling), 4.3.3.13 (afvalstroomnummer), 4.3.3.15 (omschrijvingsformulier), 4.3.3.18 (meldingsregeling) en 4.3.3.25 (exportverbod):
1. Afvalstoffen genoemd in de Groene lijst van afvalstoffen (...)."
3.4. bij de beoordeling van de middelen moet in aanmerking worden genomen dat met de zinsnede "afvalstoffen die ... bestemd zijn voor hergebruik, terugwinning dan wel andere handelingen gericht op het verkrijgen van secundaire grondstoffen" in art. 4.3.3.11, tweede lid aanhef en sub b, PMV kennelijk is beoogd aansluiting te zoeken bij de Richtlijn voorzover daarin wordt gewaagd van de nuttige toepassing van de afvalstoffen, zoals nader omschreven in art. 3 van de Richtlijn. In die zin moet de voorbedoelde zinsnede in de PMV worden verstaan.
3.5. Het eerste middel faalt omdat daarin wordt miskend dat de enkele omstandigheid dat een afvalstof moet worden beschouwd als een op de Groene lijst van afvalstoffen vermelde afvalstof, niet reeds op zichzelf meebrengt dat daarop het inzamelverbod van art. 4.3.3.11 (oud) PMV niet van toepassing is. Ingevolge het tweede lid aanhef en sub b van die bepaling is daarvoor immers tevens vereist dat, voorzover hier van belang, deze stoffen bestemd zijn voor hergebruik, terugwinning dan wel andere handelingen gericht op het verkrijgen van secundaire grondstoffen.
3.6. Het hof heeft vastgesteld dat het onderhavige versnipperde snoeiafval is aangewend voor het dempen van een sloot. Voorts komt het oordeel van het Hof erop neer dat dit dempen van een sloot niet valt onder hergebruik, terugwinning dan wel andere handelingen gericht op het verkrijgen van secundaire grondstoffen. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat dit dempen niet valt onder de hiervoor geciteerde categorie R3 van bijlage II B bij de Richtlijn en evenmin onder een van de overige in die Bijlage omschreven handelingen die onder een nuttige toepassing van afvalstoffen kunnen worden begrepen. Het derde middel faalt dus.
3.7. Het tweede middel strekt ten betoge dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de afgegeven houtsnippers niet bestemd waren voor hergebruik omdat het "mogelijk is dat bedrijfsafvalstoffen na afgifte feitelijk voor een ander doel worden gebruikt dan waarvoor ze door de ontdoener bij de afgifte waren bestemd". Voorzover het middel op de opvatting berust dat voor de vraag of sprake is van afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing niet van belang is waarvoor die afvalstoffen daadwerkelijk zijn gebruikt, maar dat beslissend is hetgeen de afgever als gebruik voor ogen stond, faalt het aangezien die opvatting geen steun vindt in het recht. Zij zou ook aan een effectieve handhaving van de desbetreffende regels in de weg staan. Het Hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen en met name uit hetgeen het heeft vastgesteld omtrent het feitelijk gebruik dat van de houtsnippers is gemaakt, kunnen afleiden dat de afgifte daarvan door de verdachte strekte tot dat gebruik en dat de verdachte zich daarvan heeft ontdaan in de zin van art. 10.19 Wet milieubeheer.
3.8. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft gezien art. 81 RO, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 27 september 2005.