ECLI:NL:HR:2005:AS5228

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02838/04 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake valsheid in geschrift door een rechtspersoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. I.N. Weski, had verzocht om herziening van een veroordeling voor medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon. De veroordeling was gebaseerd op het valselijk opmaken van facturen door [A] BV, waarbij de aanvrager zou hebben opgetreden als opdrachtgever en feitelijk leidinggevende. De feiten betroffen de verkoop en levering van auto's door [B] BV aan [C] BV, waarbij de facturen niet overeenkwamen met de werkelijkheid.

De Hoge Raad had eerder, op 25 november 2003, een aanvrage tot herziening afgewezen, omdat de aangevoerde omstandigheden niet als nieuw bewijs konden worden aangemerkt. In de huidige aanvrage werd opnieuw gesteld dat het onderzoek destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid als het Hof op de hoogte was geweest van nieuwe verklaringen van de RDW en andere betrokkenen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de nieuwe feiten en omstandigheden niet voldoende waren om een ernstig vermoeden te wekken dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage tot herziening ongegrond was en wees deze af. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering en de noodzaak voor nieuwe, overtuigende feiten om een herziening te rechtvaardigen. De beslissing werd genomen door vice-president F.H. Koster en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

1 februari 2005
Strafkamer
nr. 02838/04 H
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 mei 2000, nummer 10/005040-98, ingediend door mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 11 mei 1999 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte tot het feit opdracht heeft gegeven alsmede feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van ƒ 50.000,--, subsidiair 180 dagen hechtenis.
1.2. De Hoge Raad heeft bij arrest van 16 april 2002 het arrest waarvan herziening wordt gevraagd vernietigd maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de duur van de opgelegde gevangenisstraf verminderd in die zin dat deze 22 maanden waarvan zeven maanden en een week voorwaardelijk beloopt, en het beroep voor het overige verworpen.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijk verklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Ten laste van de verdachte is - samengevat - bewezenverklaard dat hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen opdracht tot en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [A] BV tezamen en in vereniging in de periode van 1 april 1997 tot en met 24 maart 1998 valselijk opmaken van facturen op naam van de [B] BV ter zake van de verkoop en levering door dat bedrijf aan [C] BV of [A] BV van de in die facturen vermelde auto's "bestaande dat valselijk opmaken uit het opzettelijk in strijd met de waarheid op die facturen op naam van [B] B.V. vermelden dat - zakelijk weergegeven - door dat bedrijf aan [A] B.V. automobielen waren verkocht en geleverd waarvoor de geadresseerde vennootschap een op die facturen genoemd geldbedrag verschuldigd was".
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen gaat het om een vijftal auto's en betrof het getypte facturen.
3.3. Bij arrest van 25 november 2003 heeft de Hoge Raad een eerdere aanvrage tot herziening afgewezen op de grond dat de aangevoerde omstandigheid niet kon gelden als een omstandigheid als hiervoor onder 3.1 bedoeld. Daartoe is - voorzover hier van belang - het volgende overwogen:
"(...) In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek der zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid indien het Hof bekend zou zijn geweest met de bij de aanvrage overgelegde verklaringen van de RDW (Centrum voor voertuigtechniek en informatie, Divisie Registratie en Informatie) van 27 mei 2002 onderscheidenlijk 11 februari 2003. Deze verklaringen houden in dat vier van de vijf in de vorenbedoelde facturen vermelde auto's in de in de bewezenverklaring genoemde periode op naam van [A] BV in het kentekenregister geregistreerd zijn (geweest) onder de kentekennummers [AA-BB-00], [CC-DD-00], [EE-FF-00] en [GG-HH-00].
(...) Anders dan de aanvrage wil vloeit uit het voorgaande echter niet voort dat [B] BV de bedoelde auto's heeft verkocht en geleverd, gelijk in de desbetreffende facturen is vermeld. Gelet op de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan hetgeen in de aanvrage is aangevoerd niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor (...) vermeld en met name niet dat de desbetreffende facturen voor wat betreft de daarin gerelateerde verkoop en levering en de voorwaarden waaronder een en ander is geschied, niet in strijd met de waarheid zijn."
3.4. De onderhavige aanvrage steunt op dezelfde omstandigheid als de hiervoor onder 3.3 genoemde aanvrage "in combinatie" met thans aangevoerde "nieuwe feiten en omstandigheden" te weten
(i) een bij de aanvrage gevoegde verklaring van [betrokkene 1] van 23 februari 2004. Deze verklaring houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Bij deze verklaar ik dat de volgende auto's
[AA AA-BB-00]
[BB GG-HH-00]
[CC EE-FF-00]
door mij rechtstreeks i.o.v. [A] geleverd zijn bij [D] groep in [plaats]."
(ii) De omstandigheid dat [betrokkene 1] mondeling tegenover de aanvrager heeft verklaard dat hij de auto met kenteken [CC-DD-00] en de Mercedes SL 500 (chassisnummer [...]) in september 1997 heeft geleverd aan
[A].
3.5. [Betrokkene 1] voornoemd heeft in de strafzaak tegen de aanvrager een, tot het bewijs gebezigde, verklaring afgelegd, welke inhoudt - zakelijk weergegeven - dat als hij rekeningen opmaakt, dit met de hand wordt gedaan, getypte rekeningen niet door hem zijn opgemaakt en hij de hem voorgehouden facturen (betrekking hebbend op de hiervoor onder 3.4 genoemde voertuigen) niet heeft opgemaakt, verstuurd of ondertekend.
3.6. Voorzover de thans overgelegde, schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] aldus moet worden opgevat dat de inhoud van de in de bewezenverklaring genoemde facturen met betrekking tot de verkoop en levering door zijn handelsonderneming van de drie in die verklaring genoemde auto's en de verschuldigdheid van de desbetreffende koopsommen overeenstemt met de werkelijkheid, is zij niet aannemelijk, nu zij niet valt te rijmen met zijn tot het bewijs gebezigde verklaring die, kort gezegd, hierop neerkomt dat de desbetreffende facturen niet van hem afkomstig zijn.
Maar ook als die verklaring (mede) zo zou moeten worden begrepen dat [betrokkene 1] daarmee terugkomt op zijn eerdere verklaring dat die facturen niet van hem afkomstig zijn, kan zij geen ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 bedoeld, reeds omdat in de aanvrage niet de redenen zijn opgegeven waarom thans op die verklaring wordt teruggekomen.
Een dergelijk vermoeden kan evenmin worden ontleend aan de gestelde, enkele door [betrokkene 1] aan de aanvrager mondeling gedane mededeling omtrent de levering van de twee andere in de bewezenverklaring bedoelde auto's.
Dit alles wordt niet anders indien daarbij de reeds aan de eerdere aanvrage tot herziening ten grondslag gelegde en thans wederom aangevoerde omstandigheid wordt betrokken.
3.7. Uit een en ander vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 1 februari 2005.