ECLI:NL:HR:2005:AS5040
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Cassatie over kosten van vervolging bij dwangbevel in belastingzaak
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de kosten van vervolging die aan belanghebbende in rekening zijn gebracht na de betekening van een dwangbevel voor een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1995. De belanghebbende had een voorlopige aanslag opgelegd gekregen van ƒ 77.374, waarvoor uitstel van betaling was verleend. Dit uitstel werd op 8 februari 2001 ingetrokken, waarna de belanghebbende werd gemaand het openstaande bedrag te voldoen. Na een belastingteruggaaf en een betaling door de belanghebbende, resteerde er een bedrag van ƒ 73.020. Op 21 mei 2001 werd een dwangbevel betekend voor dit bedrag, waarbij kosten van vervolging van ƒ 3.695 in rekening werden gebracht.
De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze kosten, wat leidde tot een uitspraak van de Ontvanger die de kosten verminderde tot ƒ 420. Hierop volgde een beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de kosten van vervolging tot nihil verminderde. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de kosten van invordering niet in rekening mogen worden gebracht als de belastingschuldige vóór de betekening van het dwangbevel al een bedrag gelijk aan de belastingaanslag had voldaan. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest benadrukt het zorgvuldigheidsbeginsel in de invordering van belastingen en de noodzaak voor de ontvanger om de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van het openstaande bedrag voordat kosten in rekening worden gebracht. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de invordering van belastingen en de bijbehorende kosten.