ECLI:NL:HR:2005:AS4638
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Schending van het verschoningsrecht en de gevolgen voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in China in 1962, was ten tijde van de aanzegging preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor vrouwen te Breda. De zaak betreft de afluistering van tapgesprekken tussen de verdachte en haar advocaten, waarbij de verdediging aanvoerde dat deze gesprekken onder het verschoningsrecht vallen. Het hof had overwogen dat de schending van de regels ter bescherming van het verschoningsrecht even ernstig is als een directe schending van het verschoningsrecht zelf. Het hof concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat het Openbaar Ministerie moedwillig had gehandeld bij het afluisteren van de gesprekken, aangezien de verdachte zelf inbelde en het afluisteren rechtmatig was. De Hoge Raad oordeelde dat de schending van de regels niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, maar dat de opgelegde gevangenisstraf van vier jaar verminderd diende te worden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf en bepaalde deze op drie jaren en vijf maanden. De zaak benadrukt de belangrijke balans tussen het verschoningsrecht en de waarheidsvinding in strafzaken, evenals de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om de regels ter bescherming van het verschoningsrecht strikt na te leven.