ECLI:NL:HR:2005:AS4112
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- Rechtspraak.nl
Hoge Raad oordeelt over de ontvankelijkheid van beroep in cassatie inzake Wajong-uitkering en arbeidskostenforfait
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een belastinggeschil. De belanghebbende, die een Wajong-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De Inspecteur handhaafde de aanslag, maar het Gerechtshof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag. Zowel de Staatssecretaris van Financiën als de belanghebbende gingen in cassatie tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het beroepschrift van de belanghebbende niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De Griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar dit herstel vond niet tijdig plaats. Hierdoor verklaarde de Hoge Raad het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk.
De Hoge Raad oordeelde verder dat het beroep van de Staatssecretaris gegrond was, en vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht. De Hoge Raad concludeerde dat de Wajong-uitkering van de belanghebbende niet als een onmiddellijke tegenprestatie voor de verrichte arbeid kon worden beschouwd, en dat deze inkomsten moesten worden gerekend tot de inkomsten uit vroegere arbeid. Dit had gevolgen voor de toepassing van het arbeidskostenforfait, waar de belanghebbende aanspraak op wilde maken. De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever in redelijkheid had kunnen oordelen dat er geen sprake was van gelijke gevallen, en dat de Wajong-uitkering niet gelijkgesteld kon worden met inkomsten uit tegenwoordige arbeid. De uitspraak van het Hof kon daarom niet in stand blijven.