ECLI:NL:HR:2005:AS4111
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot bezwaar tegen vervolgingskosten door echtgenoot
In deze zaak gaat het om de vraag of de echtgenoot van X bezwaar kan maken tegen de in rekening gebrachte kosten van een dwangbevel dat is opgelegd aan zijn echtgenoot, X. De Hoge Raad heeft op 28 januari 2005 uitspraak gedaan in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 oktober 2003. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, waarbij een bedrag van € 6807 aan kosten in rekening is gebracht voor de betekening van het dwangbevel. X had bezwaar gemaakt tegen deze kosten, maar de Ontvanger verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Het Hof bevestigde deze beslissing, waarop X in cassatie ging.
De Hoge Raad overweegt dat X, evenmin als haar echtgenoot, het recht heeft om bezwaar te maken tegen de kosten die in rekening zijn gebracht voor de betekening van het dwangbevel. Dit is gebaseerd op de artikelen 7:1 en 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht en de relevante bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Hoge Raad concludeert dat X geen rechtstreeks belang heeft bij de kosten, aangezien deze betrekking hebben op de belastingschuld van haar echtgenoot en niet op haar eigen belastingverplichtingen.
De Hoge Raad oordeelt dat de stelling van X dat zij en haar echtgenoot gelijk behandeld moeten worden op basis van hun gemeenschap van goederen, niet opgaat. X heeft slechts een afgeleid belang en is niet rechtstreeks getroffen door de kosten. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van het Hof, waarbij het recht op bezwaar voor X niet wordt erkend. De proceskosten worden niet toegewezen.