ECLI:NL:HR:2005:AS3767
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming naar aanleiding van medeplegen van drugshandel met betrekking tot cocaïne en hasj
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 mei 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die was veroordeeld voor het medeplegen van de uitvoer van verdovende middelen, specifiek cocaïne en hasj, in de periode van 1 juli 1998 tot en met 31 juli 1999. De betrokkene had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarin een verplichting tot betaling aan de Staat was opgelegd van € 164.194,-. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof verzuimd had om een uitdrukkelijke beslissing te nemen op een verweer dat was gevoerd met betrekking tot de schatting van het door de betrokkene verkregen wederrechtelijk voordeel. Dit verweer was gebaseerd op de stelling dat de betrokkene pas vanaf juni 1999 betrokken was bij de drugshandel en dat niet alle geldwisselingen konden worden herleid tot transporten waar hij bij betrokken was.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad verminderde het te betalen bedrag tot € 150.000,- en verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de beoordeling van de redelijke termijn in de cassatiefase, waarbij werd vastgesteld dat deze termijn was overschreden. De zaak illustreert de complexiteit van de bewijsvoering in drugszaken en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de betrokkenheid van de verdachte bij de strafbare feiten.