ECLI:NL:HR:2005:AS3252

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02855/04 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake diefstal en poging tot diefstal met bedreiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2005 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Assen, dat op 19 november 2003 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1958 en ten tijde van de indiening van de aanvrage gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen', had een herziening aangevraagd van zijn veroordeling tot 24 maanden gevangenisstraf voor meerdere diefstallen en pogingen tot diefstal, waarbij hij bedreiging met geweld had gepleegd. De Rechtbank had ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage tot herziening aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name art. 457 en 459 Sv. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage niet kon worden ontvangen, omdat de gestelde gronden voor herziening niet voldeden aan de vereisten die in de wet zijn gesteld. De aanvrager had geen nieuwe bewijsmiddelen aangedragen die konden aantonen dat er bij het eerdere onderzoek op de terechtzitting relevante informatie was gemist die mogelijk tot een andere uitkomst had geleid.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere veroordeling van de Rechtbank in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

11 januari 2005
Strafkamer
nr. 02855/04 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Assen, van 19 november 2003, nummer 19/830183-03, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de indiening van de aanvrage gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen" te Veenhuizen.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1. "diefstal gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken", 2. "poging tot diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken", 3. "diefstal", 4. "poging tot diefstal" en 5. "diefstal" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf. Voorts heeft de Rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het vonnis vermeld en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld.
De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 11 januari 2005.