ECLI:NL:HR:2005:AS2771
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Oordeel over redelijke termijn in hoger beroep en cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij hij was veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf voor medeplegen van doodslag. De verdachte stelde dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Hof had vastgesteld dat er een tijdsverloop van zestien en een halve maand was tussen het instellen van het hoger beroep en de inhoudelijke behandeling van de zaak. De verdediging verzocht het Hof om deze overschrijding te verdisconteren in de strafmaat.
De Hoge Raad oordeelde dat de overschrijding van de inzendtermijn niet onjuist of onbegrijpelijk was, maar dat deze werd gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar negen jaar en tien maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen.
De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de tijdsduur van procedures in relatie tot de behandeling van de zaak.