ECLI:NL:HR:2005:AS2683

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/006HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake onrechtmatige weigering bouwvergunning door Gemeente Gulpener-Wittem

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], de Gemeente Gulpener-Wittem gedagvaard wegens onrechtmatige daad. Eiser vorderde dat de Gemeente aansprakelijk werd gesteld voor de schade die hij had geleden door de weigering van een bouwvergunning in 1990. De rechtbank te Maastricht heeft op 26 oktober 2000 de primaire vordering van eiser toegewezen en de Gemeente veroordeeld tot betaling van ƒ 1.500,--. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar hij zijn vordering tot schadevergoeding heeft vermeerderd tot een aanzienlijk bedrag. Het hof heeft echter het vonnis van de rechtbank vernietigd, behoudens de veroordeling van eiser in de proceskosten, en de vorderingen van eiser afgewezen.

Eiser heeft tegen het arrest van het hof cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van eiser niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 4.895,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is uitgesproken op 18 maart 2005.

Uitspraak

18 maart 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/006HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. H.H. Barendrecht,
later mr. H.J.R. Reinders,
t e g e n
GEMEENTE WITTEM, thans GEMEENTE GULPEN-WITTEM,
gevestigd te Gulpen-Wittem,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.E. Gelpke.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 29 december 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht en na vermeerdering van eis bij conclusie van repliek gevorderd:
primair: voor recht te verklaren dat de Gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door haar weigering tot het verlenen van een bouwvergunning in haar besluit van 13 maart 1990 en de Gemeente derhalve jegens hem verplicht is om alle uit die onrechtmatige daad voortvloeiende schade aan hem te vergoeden;
subsidiair: voor recht te verklaren dat de Gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld wegens haar voorbereiding van het besluit van 13 mei 1990 en haar doorlopend gedrag en handelwijze jegens hem nadat voornoemd besluit was genomen;
de Gemeente te veroordelen om aan [eiser] ten titel van voornoemde schadevergoeding te betalen een bedrag van ƒ 217.323,59.
De Gemeente heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 oktober 2000 de primaire vordering toegewezen, de schade bepaald op ƒ 1.500,--, de Gemeente, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 1.500,-- met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 1990 tot de dag der algehele voldoening, [eiser] in de proceskosten aan de zijde van de Gemeente veroordeeld, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] wat de beperkte toewijzing van de schadevergoeding betreft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij memorie van grieven heeft [eiser] zijn eis tot schadevergoeding vermeerderd tot een bedrag van ƒ 1.004.220,--, althans ƒ 217.323,59 met de wettelijke rente daarover vanaf 13 maart 1999.
De Gemeente heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 26 augustus 2003 heeft het hof het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 26 oktober 2000 vernietigd, behoudens wat betreft de veroordeling van [eiser] als eiser in de kosten van het geding aan de zijde van de Gemeente als gedaagde gevallen, en dit vonnis in zoverre bekrachtigd. Voorts heeft het hof de vorderingen afgewezen en [eiser] in de kosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep aan de zijde van de Gemeente veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 7 januari 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 4.895,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren O. de Savornin Lohman, als voorzitter, H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 18 maart 2005.