ECLI:NL:HR:2005:AS2650

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00764/04 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleveringszaak betreffende een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2005 uitspraak gedaan in een uitleveringszaak naar aanleiding van een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika. De zaak betreft een opgeëiste persoon die zich volgens informatie van de Advocaat-Generaal buiten Nederland bevindt en sinds zijn uitzetting niet naar Nederland is teruggekeerd. Dit leidde tot de conclusie dat de opgeëiste persoon in Nederland onvindbaar is, waardoor het niet mogelijk is om het uitleveringsverzoek te onderzoeken.

De procesgang begon met een arrest van de Hoge Raad op 7 september 2004, waarin een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam werd vernietigd. De Hoge Raad had bevolen dat de opgeëiste persoon zou worden opgeroepen om te verschijnen ter zitting op 27 oktober 2004. Echter, de opgeëiste persoon verscheen niet, en de behandeling van het uitleveringsverzoek werd aangehouden tot 26 november 2004. Op deze zitting was de raadsvrouwe van de opgeëiste persoon aanwezig, die verklaarde gemachtigd te zijn om namens hem op te treden.

Tijdens de zitting op 26 november 2004 werd door de Advocaat-Generaal medegedeeld dat de opgeëiste persoon zich buiten Nederland bevond, wat bevestigd werd door een onderzoek van de Dienst Vreemdelingenpolitie. De Advocaat-Generaal concludeerde dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in de vordering tot behandeling van het uitleveringsverzoek. De raadsvrouwe steunde deze opvatting.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat, gezien de omstandigheden, de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, en is een belangrijke uitspraak in het kader van uitleveringsprocedures.

Uitspraak

11 januari 2005
Strafkamer
nr. 00764/04 U
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], alias [...], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, dan wel in Egypte op [geboortedatum] 1971, zonder bekende woonplaats hier te lande.
1. De procesgang
1.1. De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 7 september 2004, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam van 20 februari 2004 vernietigd. Voorts heeft de Hoge Raad bij dat arrest bevolen dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 27 oktober 2004 om te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
1.2. Ter zitting van de Hoge Raad van 27 oktober 2004 is de opgeëiste persoon niet verschenen en is de behandeling van het uitleveringsverzoek aangehouden tot de zitting van 26 november 2004, waarbij de Hoge Raad heeft bevolen dat de opgeëiste persoon tegen laatstgenoemde zitting zal worden opgeroepen.
1.3. Ter zitting van 26 november 2004 is de opgeëiste persoon wederom niet verschenen, doch wel zijn raadsvrouwe die heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk te zijn gemachtigd in de zin van art. 29, eerste lid, UW in verbinding met art. 279 Sv. Op die zitting heeft de Advocaat-Generaal Vellinga, onder verwijzing naar een desbetreffend proces-verbaal, medegedeeld dat een door de Dienst Vreemdelingenpolitie van de Regio-politie Amsterdam-Amstelland ingesteld onderzoek heeft uitgewezen dat de opgeëiste persoon zich buiten Nederland bevindt en sedert zijn uitzetting niet naar Nederland is teruggekeerd.
1.4. De Advocaat-Generaal heeft op deze zitting als zijn opvatting te kennen gegeven dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering. De raadsvrouwe van de opgeëiste persoon heeft zich bij de opvatting van de Advocaat-Generaal aangesloten.
2. Beoordeling van de inleidende vordering
Op grond van hetgeen hiervoor onder 1.2 en 1.3 is weergegeven, moet het ervoor worden gehouden dat de opgeëiste persoon in Nederland onvindbaar is. Onder deze omstandigheden kan niet worden onderzocht of het verzoek tot uitlevering voor inwilliging vatbaar is, zodat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 januari 2005.