ECLI:NL:HR:2005:AS2650
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Uitleveringszaak betreffende een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2005 uitspraak gedaan in een uitleveringszaak naar aanleiding van een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika. De zaak betreft een opgeëiste persoon die zich volgens informatie van de Advocaat-Generaal buiten Nederland bevindt en sinds zijn uitzetting niet naar Nederland is teruggekeerd. Dit leidde tot de conclusie dat de opgeëiste persoon in Nederland onvindbaar is, waardoor het niet mogelijk is om het uitleveringsverzoek te onderzoeken.
De procesgang begon met een arrest van de Hoge Raad op 7 september 2004, waarin een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam werd vernietigd. De Hoge Raad had bevolen dat de opgeëiste persoon zou worden opgeroepen om te verschijnen ter zitting op 27 oktober 2004. Echter, de opgeëiste persoon verscheen niet, en de behandeling van het uitleveringsverzoek werd aangehouden tot 26 november 2004. Op deze zitting was de raadsvrouwe van de opgeëiste persoon aanwezig, die verklaarde gemachtigd te zijn om namens hem op te treden.
Tijdens de zitting op 26 november 2004 werd door de Advocaat-Generaal medegedeeld dat de opgeëiste persoon zich buiten Nederland bevond, wat bevestigd werd door een onderzoek van de Dienst Vreemdelingenpolitie. De Advocaat-Generaal concludeerde dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in de vordering tot behandeling van het uitleveringsverzoek. De raadsvrouwe steunde deze opvatting.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat, gezien de omstandigheden, de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president en de raadsheren, en is een belangrijke uitspraak in het kader van uitleveringsprocedures.