ECLI:NL:HR:2005:AS2513

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01545/04 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een uitspraak inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1971 in Turkije is geboren en ten tijde van de aanzegging gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden'. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Hof voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Gerechtshof niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in artikel 511g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in verbinding met artikel 415 en artikel 359, eerste en negende lid (oud) van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak moet de inhoud van de bewijsmiddelen bevatten waarop de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd. Het Hof heeft in zijn uitspraak onder andere verwezen naar het vonnis van de Rechtbank in de hoofdzaak en een Exceloverzicht dat als bijlage bij een rapport is gevoegd, maar deze verwijzingen voldoen niet aan de wettelijke vereisten.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw kan worden berecht en afgedaan. De beslissing van de Hoge Raad is genomen door vice-president C.J.G. Bleichrodt, met medewerking van raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, en is uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend-griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

22 februari 2005
Strafkamer
nr. 01545/04 P
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 maart 2004, nummer 22/004393-02, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden" te 's-Gravenhage.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - behalve ten aanzien van de vermelding van artikel 24d van het Wetboek van Strafrecht als een bepaling waarop zijn uitspraak berust en behalve ten aanzien van het bevel dat indien betaling noch verhaal volledig volgt, vervangende hechtenis wordt toegepast - bevestigd een beslissing van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 12 juni 2002, waarbij de betrokkene een verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 78.000,-- subsidiair 156 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beroep te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In de middelen wordt geklaagd over het ontbreken van de inhoud van de in de aanvulling op het verkorte vonnis van de Rechtbank onder 1 en 3 genoemde bewijsmiddelen. Het vonnis van de Rechtbank is door het Hof bevestigd. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.2. De aanvulling op het verkorte vonnis houdt in dat de Rechtbank als bewijsmiddelen, verkort en zakelijk weergegeven, onder meer heeft gebezigd:
"1. het vonnis van deze rechtbank, gewezen in de strafzaak tegen verweerder, van 9 oktober 2000, met parketnummer 09/757357-99;
2. (...)
3. een geschrift, zijnde een als bijlage 2 bij voornoemd Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, d.d. 19 juni 2000, nummer PL1513/1999/50714AD, gevoegd Exceloverzicht waarin is aangegeven welke hoeveelheden verdovende middelen door [betrokkene] zijn geleverd en welke omzet hieruit mogelijk is behaald."
3.3. Ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv in verbinding van art. 415 Sv en art. 359, eerste en negende lid, (oud) Sv dient de uitspraak van de rechter op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan zijn schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
3.4. Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank voldoet voor wat betreft de hiervoor onder 3.2 onder 1 en 3 genoemde bewijsmiddelen niet aan deze eis, zodat de middelen terecht zijn voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 februari 2005.