ECLI:NL:HR:2005:AS2044

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/053HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake de bevoegdheid van de kantonrechter in declaratiegeschil tussen advocaat en cliënt met betrekking tot buitenlandse juridische diensten

In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.H. Vermeulen, verweerder in cassatie, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.J. van der Meulen, gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Eiseres vorderde een betaling van € 765,57, met wettelijke rente, voor verleende juridische diensten met betrekking tot de aankoop van Frans onroerend goed. Verweerder heeft de onbevoegdheid van de kantonrechter ingeroepen, wat door de kantonrechter werd gehonoreerd in een vonnis van 18 november 2003. Eiseres heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter zich terecht onbevoegd heeft verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de Wet tarieven in burgerlijke zaken van toepassing is op de werkzaamheden van eiseres, die niet alleen betrekking hadden op het voeren van een gerechtelijke procedure, maar ook op buiten rechte verleende diensten. De Hoge Raad verwierp de stelling van eiseres dat de kantonrechter bevoegd was om de declaratie te begroten, omdat de werkzaamheden van eiseres betrekking hadden op Frans recht en de Nederlandse rechter geen rechtsmacht had in deze kwestie.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 15 april 2005.

Uitspraak

15 april 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/053HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. C.A.J. van der Meulen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 2 september 2003 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage, sector kanton, en gevorderd [verweerder] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 765,57, met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2002 tot de dag der algehele voldoening.
[Verweerder] heeft bij incidentele conclusie de onbevoegdheid van de kantonrechter ingeroepen.
Bij vonnis van 18 november 2003 heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard.
Het vonnis van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de kantonrechter heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
Mr. Vermeulen heeft op 21 januari 2005 schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres] heeft als advocaat in opdracht en voor rekening van [verweerder] werkzaamheden uitgevoerd en diensten verleend. Deze bestonden uit begeleiding en advisering bij de aankoop en het bezit van Frans onroerend goed.
(ii) [Eiseres] heeft ter zake van de uitgevoerde werkzaamheden en verleende diensten aan [verweerder] een declaratie van 13 mei 2002 doen toekomen ten bedrage van € 765,57.
(iii) [Verweerder] heeft bij brief van 14 mei 2002 geprotesteerd tegen dit bedrag. Hij gaf te kennen het gedeclareerde bedrag buitensporig te achten in relatie tot de door [eiseres] verrichte werkzaamheden. [Verweerder] heeft de declaratie onbetaald gelaten.
3.2 De kantonrechter heeft de door [verweerder] opgeworpen exceptie van onbevoegdheid gegrond geoordeeld en zich onbevoegd verklaard. Daartoe overwoog de kantonrechter samengevat dat [eiseres] betaling van geleverde diensten vordert, welke hebben bestaan uit werkzaamheden van juridische aard, en dat, nu [verweerder] te kennen heeft gegeven dat de daarvoor opgestelde declaratie bovenmatig is in relatie tot de door [eiseres] verrichte werkzaamheden, begroting van de declaratie dient te geschieden door de raad van toezicht, zodat de kantonrechter op grond van - kennelijk: art. 32 van - de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: WTBZ) niet bevoegd is daarover te oordelen.
3.3 De hiertegen gerichte rechtsklachten in de onderdelen 1 en 2 berusten op de opvatting dat de WTBZ in het onderhavige geval niet van toepassing is, aangezien de werkzaamheden van [eiseres] uitsluitend betrekking hadden op buitenlands, in dit geval Frans, burgerlijk recht en de Nederlandse rechter naar geldend Nederlands internationaal privaatrecht geen rechtsmacht toekomt ter zake van hetgeen waarover [eiseres] [verweerder] heeft geadviseerd, namelijk de oprichting van een vennootschap naar Frans recht en de aankoop van een in Frankrijk gelegen onroerende zaak. Daarom is, anders dan de kantonrechter heeft overwogen, niet de raad van toezicht aangewezen om de declaratie te begroten maar is de kantonrechter bevoegd om van de vordering van [eiseres] kennis te nemen, aldus de onderdelen.
3.4 De onderdelen worden tevergeefs voorgesteld omdat deze opvatting niet als juist kan worden aanvaard. Het gaat in deze zaak, waarin de werkzaamheden van [eiseres] niet betrekking hadden op het voeren van een gerechtelijke procedure, om toepassing van de in de derde titel van de WTBZ opgenomen bepalingen betreffende de tarieven en de begroting van het salaris van advocaten voor buiten rechte verleende diensten en verrichte werkzaamheden in burgerlijke zaken. Aangenomen moet worden dat deze bepalingen slechts toepasselijk zijn op Nederlandse advocaten, dat wil zeggen advocaten die overeenkomstig art. 1 van de Advocatenwet zijn ingeschreven bij een Nederlandse rechtbank en (dus) onderworpen zijn aan het toezicht van de in art. 22 van de Advocatenwet bedoelde raden van toezicht. Er is echter geen grond voor de veronderstelling dat deze bepalingen slechts toepasselijk zouden zijn op werkzaamheden in een burgerlijke zaak waarop Nederlands recht, en niet (mogelijk ook) buitenlands recht, van toepassing is, en ten aanzien waarvan, mocht het tot een procedure komen, aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. De door de onderdelen bepleite opvatting zou ertoe nopen in declaratiegeschillen als het onderhavige telkens te onderzoeken welk recht van toepassing zou zijn op en welke rechter bevoegd zou zijn in de kwestie waarop de werkzaamheden van de advocaat betrekking hebben, hetgeen de bepalingen in de praktijk moeilijk hanteerbaar zou maken en tot nieuwe geschillen aanleiding zou kunnen geven.
3.5 De kantonrechter heeft het op de hiervoor als onjuist verworpen opvatting gebaseerde verweer van [eiseres] niet behandeld. De daarop gerichte motiveringsklacht van onderdeel 3 kan evenwel niet tot cassatie leiden, omdat de kantonrechter dit verweer, zoals uit het voorgaande volgt, slechts had kunnen verwerpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 359,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 15 april 2005