ECLI:NL:HR:2005:AS1893

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/291HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid in een civiele procedure tussen een eiser en een Italiaanse vennootschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.T.R.F. Carli, en de Italiaanse vennootschap Unigasket S.R.L., vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen. De zaak is ontstaan uit een geschil dat begon met een dagvaarding door Unigasket op 21 december 1998, waarin zij eiser aansprakelijk stelde voor onrechtmatig handelen als enig bestuurder en aandeelhouder van een vennootschap. Unigasket vorderde onder andere een verklaring voor recht en betaling van een bedrag van ƒ 172.903,33, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De rechtbank te Breda heeft in een tussenvonnis van 14 november 2000 de zaak naar de rol verwezen en in een eindvonnis van 29 januari 2002 de vorderingen van Unigasket afgewezen. Hierop heeft Unigasket hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 29 april 2003 de eerdere vonnissen heeft vernietigd en eiser tot bewijslevering heeft toegelaten.

Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het tussenarrest van het hof. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het bestreden arrest niet als een eindbeslissing kan worden aangemerkt, waardoor het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan door de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, en openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman.

Uitspraak

28 januari 2005
Eerste Kamer
Nr. C03/291HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
de vennootschap naar Italiaans recht UNIGASKET S.R.L.,
gevestigd te Sarnica, Bergamo, Italië,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunnissen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Unigasket - heeft bij exploot van 21 december 1998 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [eiser] jegens Unigasket als enig bestuurder/enig aandeelhouder (nadien: meerderheidsaandeelhouder) van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld;
2. [eiser] te veroordelen tot betaling aan Unigasket van ƒ 172.903,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldatum van elke openstaande factuur, althans van de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [eiser] te veroordelen in de proceskosten, de kosten gemaakt in verband met het in de dagvaarding genoemde beslag daaronder begrepen, en
4. [eiser] te veroordelen tot betaling van de eventuele afwikkelingskosten, welke door de deurwaarder aan Unigasket worden berekend, indien deze met de executie van het vonnis wordt belast.
[Eiser] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 14 november 2000 de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van Unigasket, bij tussenvonnis van 19 juni 2001 Unigasket tot het leveren van tegenbewijs toegelaten, en na enquête bij eindvonnis van 29 januari 2002 de vorderingen afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft Unigasket hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 29 april 2003 heeft het hof de vonnissen van 14 november 2000 en 19 juni 2001 van de rechtbank, voorzover daarbij de bewijslast bij Unigasket is gelegd, vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, [eiser] tot bewijslevering toegelaten en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Unigasket heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Jong in zijn cassatieberoep, subsidiair tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Het dictum van het bestreden arrest houdt niet een beslissing in die ten opzichte van (een van) de betrokken partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt. Dat arrest is een tussenarrest waarop het bepaalde in art. 401a lid 2 Rv. van toepassing is. Nu het hof niet anders heeft bepaald, en het niet gaat om een geval waarin art. 75 Rv. van toepassing is, kan beroep in cassatie van het tussenarrest derhalve slechts tegelijk met dat van het eindarrest worden ingesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Unigasket begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 28 januari 2005.