ECLI:NL:HR:2005:AS1884

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00976/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en gebruik van anonieme verklaringen in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor meerdere diefstallen, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. Het Hof had de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar hem wel veroordeeld tot elf jaar gevangenisstraf voor andere feiten. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij mr. G. Spong als advocaat optrad. De Advocaat-Generaal, Wortel, concludeerde dat het beroep verworpen moest worden.

Centraal in deze zaak stond de vraag of het Hof op juiste wijze gebruik had gemaakt van een proces-verbaal dat was opgemaakt naar aanleiding van een anonieme tip. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit proces-verbaal niet als zelfstandig bewijsmiddel had gebruikt, maar enkel als aanleiding voor de doorzoeking van de woning van de verdachte. Hierdoor was het Hof niet gehouden tot een bijzondere motivering van het gebruik van dit bewijsmiddel. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van de feiten voldoende gemotiveerd was en dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak.

De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde daarmee de uitspraak van het Hof, waarbij de vorderingen van verschillende benadeelde partijen werden toegewezen, terwijl één benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het gebruik van anonieme verklaringen in strafzaken en de eisen die aan de motivering van bewijsmiddelen worden gesteld.

Uitspraak

15 februari 2005
Strafkamer
nr. 00976/04
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 oktober 2003, nummer 21/002039-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland" te Almere.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 30 juli 2002, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 4 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 primair, 2 primair, 4 subsidiair en 6 primair telkens opleverende "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 5 primair "diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken" veroordeeld tot elf jaren gevangenisstraf met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen, [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld en de benadeelde partij, [benadeelde partij 7], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten aanzien van feit 1 als bewijsmiddel gebruik heeft gemaakt van een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, zonder dat het Hof ervan blijk heeft gegeven de betrouwbaarheid van die verklaring te hebben onderzocht en dat de bewezenverklaring in zoverre niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
4.2. Het in het middel bedoelde bewijsmiddel betreft het proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 17 november 2001 door de daartoe bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaar van politie bij de politie Flevoland basiseenheid Almere West, E. Rijken Binnenkade, inhoudende als verklaring van deze verbalisant (bewijsmiddel 17):
"Naar aanleiding van een anoniem telefoongesprek welke bij de politie binnen kwam, rapporteer ik het volgende:
Op vrijdag 16 november 2001 kwam er een gesprek binnen. Ik hoorde dat het een mevrouw betrof. Zij vertelde mij dat de overval op Albert Heijn afgelopen woensdag, is gepleegd door [verdachte] (fon), wonende aan de [a-straat 1] in [woonplaats]."
4.3. Voormeld proces-verbaal moet worden aangemerkt als een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, als bedoeld in art. 344a, derde lid, Sv, waarvan het gebruik als bewijsmiddel nader dient te worden gemotiveerd.
4.4. Het Hof heeft voormeld proces-verbaal kennelijk gebezigd om tot uitdrukking te brengen wat de aanleiding is geweest voor de doorzoeking van verdachtes woning op 16 november 2001 waarvan in de bewijsmiddelen 5 en 18 gewag wordt gemaakt en dus niet als een bewijsmiddel dat een zelfstandige bijdrage levert aan de motivering van de bewezenverklaring. Gelet daarop was het Hof niet tot een bijzondere redengeving als hiervoor onder 4.3 bedoeld gehouden. De bewezenverklaring van feit 1 is voorts toereikend gemotiveerd. Het middel faalt.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 februari 2005.