4.3. Bij de door de plaatsvervangend Procureur-Generaal ingediende vordering tot herziening is als bewijsmiddel overgelegd het zaaksproces-verbaal Capri, proces-verbaalnummer 205/2004. Dit bevat onder meer verklaringen van [verdachte]. Deze houden bekentenissen in van de hiervoor onder 4.1 genoemde feiten.
Voorts zijn bij de vordering tot herziening bewijsmiddelen overgelegd bevattende de resultaten van nadere onderzoeken naar DNA-sporen. Die bewijsmiddelen betreffen onder meer de volgende stukken:
(i) een brief van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 8 december 2004 van dr. A.J. Kal, gericht aan het arrondissementsparket te Rotterdam, waarin onder meer wordt bericht over de bevindingen van het NFI omtrent het onderzoek dat heeft plaatsgevonden aan het spijkerjasje van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Die brief houdt het volgende in:
"Op de rechterschouder, aan de buitenzijde van het spijkerjasje is een spoor aangetroffen met daarin een geringe hoeveelheid bloed. Dit spoor is bemonsterd en veiliggesteld als [ADH560]#4 en onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van het celmateriaal in de bemonstering [ADH560]#4 is een partieel DNA-mengprofiel verkregen met de DNA-kenmerken van tenminste twee personen, waaronder tenminste één man.
Een aantal van deze DNA-kenmerken komt overeen met de desbetreffende DNA-kenmerken in het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer 1] [ABX871]. Dit betekent dat de bemonstering [ADH560]#4 een mengsel van celmateriaal bevat dat kan bestaan uit celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer 1] vermengd met celmateriaal van een tweede (mannelijke) persoon.
Onder de aanname dat de bemonstering [ADH560]#4 daadwerkelijk celmateriaal bevat van het slachtoffer [slachtoffer 1] kan een aantal DNA-kenmerken van de tweede persoon worden afgeleid.
De afgeleide DNA-kenmerken van deze tweede persoon zijn vergeleken met de desbetreffende DNA-kenmerken in de DNA-profielen van de veroordeelde [aanvrager] [ACZ268], van de verdachte [verdachte] [RDP361] en van het slachtoffer [slachtoffer 2] [ADH680]. Bij deze vergelijkingen is gebleken dat de afgeleide DNA-kenmerken van de tweede persoon overeenkomen met de desbetreffende DNA-kenmerken in het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [RDP361] en niet overeenkomen met de desbetreffende DNA-kenmerken in de DNA-profielen van de veroordeelde [aanvrager] [ACZ268] en van het slachtoffer [slachtoffer 2] [ADH680]. Dit betekent dat de bemonstering [ADH560]#4 een mengsel van celmateriaal bevat dat kan bestaan uit celmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer 1] vermengd met celmateriaal van de verdachte [verdachte] [RDP361] en dat er geen aanwijzingen zijn verkregen op de aanwezigheid van celmateriaal van de veroordeelde [aanvrager] [ACZ268], of van het slachtoffer [slachtoffer 2] [ADH680].
De kans dat een willekeurig gekozen man een DNA-profiel bezit dat dezelfde DNA-kenmerken bezit als de afgeleide DNA-kenmerken in het DNA-profiel van het celmateriaal van de tweede persoon in de bemonstering [ADH560]#4 bedraagt circa één op 900 duizend.
Vastgesteld is dat de bemonstering [ADH560]#4 een geringe hoeveelheid bloed bevat. Uit bovenstaande analyse blijkt dat de bemonstering [ADH560]#4 celmateriaal bevat dat afkomstig is van twee personen. Er kan niet worden vastgesteld of het bloed in deze bemonstering afkomstig is van het slachtoffer, van de tweede persoon, of van beide personen. Een onderzoek naar de aanwezigheid van andere typen celmateriaal (bijvoorbeeld speeksel of sperma) is niet meer mogelijk omdat de bemonstering bij het onderzoek geheel verbruikt is. Van het uit de bemonstering geïsoleerde DNA is nog DNA-materiaal aanwezig voor aanvullend DNA-onderzoek (bijvoorbeeld een Y-STR onderzoek bij het FLDO in Leiden) en voor contra-expertise."
(ii) een rapport van het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (FLDO) van 19 november 2004 opgemaakt door dr. P. de Knijff en drs. T. Kraayenbrink, dat onder meer de conclusie bevat dat zogenoemde YSTR DNA-profielen van de verdachte [verdachte] en van het slachtoffer [slachtoffer 2] passen binnen de gemengde YSTR DNA-profielen die zijn aangetroffen op bij het plegen van de feiten gebruikte veters;
(iii) een brief van 26 november 2004 van dr. P. de Knijff voornoemd, gericht aan dr. A.J. Kal van het NFI, inhoudende dat het YSTR DNA-profiel van de aanvrager niet binnen de onder (ii) genoemde gemengde DNA-profielen past.