Uitspraak
[woonplaats].
15 februari 2005.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verkrachtingszaak waarbij de verdachte, geboren in 1945, was veroordeeld tot 31 dagen gevangenisstraf en een taakstraf van 240 uren. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat het bestreden arrest vernietigd moet worden en de zaak moet worden verwezen naar een aangrenzend Hof voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de getuige in hoger beroep niet is verschenen, ondanks een rechtsgeldige oproeping. De verdediging heeft herhaaldelijk verzocht om het horen van deze getuige, omdat de verklaring van de getuige cruciaal was voor de verdediging. Het Hof heeft echter het verzoek tot het oproepen van de getuige en het gelasten van een bevel tot medebrenging afgewezen, wat door de Hoge Raad als ontoereikend gemotiveerd werd beschouwd.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft onderbouwd waarom het onaannemelijk was dat de getuige, die een bekende woonplaats had, niet binnen een aanvaardbare termijn zou verschijnen indien een bevel tot medebrenging zou worden gegeven. Dit gebrek aan motivering leidt tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling op het bestaande hoger beroep.