ECLI:NL:HR:2005:AR8424

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00607/04 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping cassatieberoep in piramidespelzaak met betrekking tot getuige-deskundige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van overtredingen van de Wet op de kansspelen, waarbij hij een gevangenisstraf van twaalf maanden kreeg opgelegd, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij mr. G.G.J. Knoops als advocaat optrad. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal Machielse gevolgd, die adviseerde om het cassatieberoep te verwerpen.

De Hoge Raad oordeelde dat de beslissingen van de rechtbank en het hof om een door de verdediging verzochte getuige-deskundige niet te benoemen, niet in cassatie konden worden bestreden. Tevens werd vastgesteld dat de afwijzing van het hof om de getuige-deskundige op te roepen, niet in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand bleef. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de rol van getuige-deskundigen in strafzaken en de toepassing van het EVRM in dit soort procedures.

Uitspraak

8 februari 2005
Strafkamer
nr. 00607/04 E
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 10 juli 2003, nummer 20/000201-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 1 mei 2002 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 1 onder a van de Wet op de kansspelen, opzettelijk gepleegd, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen beslist als in het arrest weergegeven en heeft het voorzover de vorderingen zijn toegewezen tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.1 tot en met 3.12.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 februari 2005.