ECLI:NL:HR:2005:AR8418
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens onrechtmatige aanhouding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof had het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat de aanhouding door de politie onrechtmatig zou zijn geweest. De verdachte was op 23 augustus 2002 in Amsterdam aangehouden na observaties van verbalisanten die hem zagen morrelen aan een beschadigd slot van een Mini Cooper en later een ruit van een Chrysler vernielen. Het Hof oordeelde dat de verbalisanten de verdachte eerder hadden moeten aanhouden, aangezien er al een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond. Dit handelen van de politie werd door het Hof als strijdig met de beginselen van een eerlijk proces beschouwd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De Hoge Raad vernietigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden uitgesproken. De Hoge Raad vond het oordeel van het Hof onbegrijpelijk, gezien de feiten die waren vastgesteld over het optreden van de politie. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling op het bestaande hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een goede procesorde en de rechten van de verdachte in het strafproces.