ECLI:NL:HR:2005:AR8411

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01867/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van aanwezigheidsrecht in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak, die op 22 februari 2005 door de Hoge Raad werd behandeld, ging het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1971 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Inrichting voor Dagdetentie 'De Berg' te Arnhem, had afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden tijdens de terechtzitting. Dit gebeurde op basis van een niet-ondertekende 'afstandsverklaring', waarin de verdachte aangaf niet op de hoogte te zijn van de zitting en dat hij voor die dag al had afgetekend voor een verlenging van 30 dagen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat de verdachte afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht niet begrijpelijk was, gezien de omstandigheden van de afstandsverklaring.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zodat de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht. De advocaat-generaal had eerder geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en tot verwijzing van de zaak. De zaak was eerder behandeld in hoger beroep, waar de verdachte niet was verschenen, en het Hof had verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof onvoldoende gemotiveerd had dat de verdachte afstand had gedaan van zijn recht om gehoord te worden, en dat dit oordeel niet in stand kon blijven.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte in strafzaken en de noodzaak voor een duidelijke en begrijpelijke motivering van afstandsverklaringen. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de rechten van verdachten in het strafproces onderstreept en de vereisten voor een geldige afstand van het aanwezigheidsrecht verduidelijkt.

Uitspraak

22 februari 2005
Strafkamer
nr. 01867/04
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 april 2004, nummer 21/005217-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Inrichting voor Dagdetentie "De Berg" te Arnhem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 10 oktober 2003 - de verdachte ter zake van 1. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994", 2. "overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en 3. "overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld ten aanzien van 1 en 2 tot vier weken gevangenisstraf met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijftien maanden en ten aanzien van 3 tot één week hechtenis, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.F. van Dam, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch om de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd heeft aangenomen dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om op de terechtzitting van het Hof gehoord te worden.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 april 2004 is de verdachte aldaar niet verschenen. Het proces-verbaal houdt, voorzover hier van belang, voorts in:
"De verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om gehoord te worden ter terechtzitting van heden.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
3.3. Bij de ingevolge art. 434, eerste lid, Sv door de Griffier van het Hof aan de Griffier van de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een faxbericht van 7 april 2004, met in de aanhef het parketnummer van de onderhavige zaak en inhoudende een niet door de verdachte ondertekende "afstandsverklaring" waarop is aangetekend:
"Wenst niet te tekenen, want betrokkene was niet op de hoogte van, dat deze zaak vandaag diende. Tevens had hij voor vandaag afgetekend voor de raadkamer: verlenging 30 dgn. Dit heeft elkaar dus gekruisd."
3.4. In het licht van de hiervoor onder 3.3 weergegeven inhoud van de "afstandsverklaring" is het oordeel van het Hof dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om ter terechtzitting van het Hof te worden gehoord, niet begrijpelijk.
3.5. Het middel treft dus doel.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 februari 2005.