ECLI:NL:HR:2005:AR8288
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep en eisen aan cassatiemiddel in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door de Rechtbank te Zutphen veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk onjuist doen van belastingaangifte en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De Hoge Raad oordeelde dat de schriftuur die door de raadsman van de verdachte was ingediend, niet voldeed aan de eisen die aan een cassatiemiddel worden gesteld. Een cassatiemiddel moet een stellige en duidelijke klacht bevatten over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. De ingediende schriftuur was in wezen een herhaling van eerder aangevoerde argumenten en bevatte geen nieuwe juridische klachten. Hierdoor werd de schriftuur als onbesproken verklaard.
De Hoge Raad concludeerde verder dat de verdachte niet-ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie had ingediend. Dit betekende dat de verdachte niet kon worden ontvangen in zijn beroep, wat leidde tot de beslissing van de Hoge Raad om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan cassatiemiddelen worden gesteld en de noodzaak voor een duidelijke en stellige klacht in cassatieprocedures.