ECLI:NL:HR:2005:AR8229

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00367/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel in strafzaak tegen verdachte X

In deze zaak gaat het om een vordering van de benadeelde partij, X, die schadevergoeding eist voor ziekenhuiskosten ten bedrage van € 13.000,- als gevolg van een schot dat hem is toegebracht. Het hof heeft de vordering van X afgewezen, omdat het de kans dat hij zijn schuld aan het ziekenhuis zou betalen als onwaarschijnlijk beschouwde. Hierdoor werden de ziekenhuiskosten niet als schade in de zin van artikel 51a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aangemerkt. De verdachte werd echter wel een schadevergoedingsmaatregel van € 13.000,- opgelegd, te betalen aan het ziekenhuis.

De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van het hof om de vordering van X af te wijzen getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het feit dat X zijn ziekenhuisrekening niet heeft betaald, doet niets af aan het feit dat hij schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De Hoge Raad stelt vast dat deze schade als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a Sv moet worden aangemerkt. Desondanks leidt dit niet tot cassatie, omdat de verdachte geen belang heeft bij deze beslissing.

Wat betreft de schadevergoedingsmaatregel oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade aan X, niet onjuist of onbegrijpelijk is. Echter, de bepaling dat het bedrag aan het ziekenhuis moet worden uitgekeerd, is in strijd met artikel 36f Sr, omdat de wet niet toestaat dat de strafrechter bepaalt dat de schadevergoeding aan iemand anders dan het slachtoffer wordt uitgekeerd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak voor zover het de verplichting tot betaling aan de Staat betreft en bepaalt dat het bedrag ten goede moet komen aan X.

De Hoge Raad merkt op dat de redelijke termijn voor het beroep in cassatie is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de opgelegde gevangenisstraf en bepaalt dat de schadevergoedingsmaatregel ten goede komt aan het slachtoffer, X.

Uitspraak

15 februari 2005
Strafkamer
nr. 00367/04
AGJ/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 september 2003, nummer 22/004367-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname), op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 11 november 2002 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van poging tot moord", 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III" veroordeeld tot zeven jaren en zes maanden gevangenisstraf, alsmede tot een geldboete van € 45.000,-, subsidiair 360 dagen hechtenis, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A. Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing voorzover daarbij de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.000,- ten behoeve van Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde is opgelegd, tot aanwijzing van [het slachtoffer] als begunstigde van de opgelegde schadeverplichting en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het vierde middel en ambtshalve
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de door de benadeelde partij [het slachtoffer] opgevoerde kosten van een ziekenhuisnota ter hoogte van € 13.000,- niet heeft erkend als schade in de zin van art. 51a Sv, maar aan de verdachte wel een schadevergoedingsmaatregel van € 13.000,- heeft opgelegd.
3.2. Het bestreden arrest houdt in dit verband het volgende in:
"11. Vordering tot schadevergoeding
(...)
Ten aanzien van de gevorderde schade overweegt het hof het volgende.
Gebleken is dat het slachtoffer de door het ziekenhuis in rekening gebrachte kosten voor de behandeling van de schade als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit niet heeft voldaan wegens geldgebrek. Het slachtoffer is nadien tot voor kort gedetineerd geweest. Het hof acht de kans dat hij inmiddels die schuld betaalt zo onwaarschijnlijk, dat het daarmee geen rekening houdt.
Gezien het voorgaande merkt het hof deze kosten niet aan als schade in de zin van artikel 51a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering. De gevorderde ziekenhuiskosten komen dan ook niet voor rechtstreekse vergoeding aan het slachtoffer in aanmerking.
(...)
12. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu ervan moet worden uitgegaan dat het slachtoffer [het slachtoffer] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit een schuld heeft van € 13.000,-- bij het Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde te 's-Gravenhage, zal het hof aan de verdachte ten behoeve van het slachtoffer [het slachtoffer] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.000,--. Dit bedrag moet aan het slachtoffer ten goede komen in de vorm van delging van diens door het strafbare feit opgelopen schuld. Het bedrag moet hierom na ontvangst door de Staat onverwijld worden uitgekeerd aan het Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde te 's-Gravenhage.
Gelet op het voorgaande zal het hof bevelen dat een afschrift van dit arrest aan de administrateur van voornoemd ziekenhuis wordt gezonden.
Voor zover ten tijde van het beschikbaar komen van het door de verdachte aan de Staat te betalen bedrag [het slachtoffer] zijn schuld aan voornoemd ziekenhuis mocht hebben voldaan, dient de vergoeding ten gunste te komen van die [slachtoffer].
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.000,-- ten behoeve van Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde te 's-Gravenhage, onder vermelding van [het slachtoffer], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 200 DAGEN.
Bepaalt dat, voor zover [het slachtoffer] heeft betaald op deze schuld van hem, de Staat, nadat Medisch Centrum Haaglanden geheel is voldaan, het meer geïnde zal uitkeren aan [het slachtoffer]."
3.3. Het oordeel van het Hof dat de schade waarvan de benadeelde partij [het slachtoffer] vergoeding vordert en die bestaat uit ziekenhuisrekeningen ter hoogte van € 13.000,-, niet als rechtstreekse schade in de zin van art. 51a Sv kan worden aangemerkt, omdat de kans dat [het slachtoffer] zijn schuld aan het ziekenhuis inmiddels betaalt zo onwaarschijnlijk is dat het Hof daarmee geen rekening houdt, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het feit dat [het slachtoffer] zijn ziekenhuisrekeningen niet heeft betaald, neemt immers niet weg dat hij (vermogens)schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit en dat die schade als rechtstreekse schade in de zin van art. 51a Sv heeft te gelden.
Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu de verdachte hierbij geen belang heeft.
3.4. Voorzover het Hof door het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel ter waarde van € 13.000,- als zijn oordeel tot uitdrukking heeft gebracht dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor die aan [het slachtoffer] door het onder 1 bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, bestaande uit ziekenhuiskosten, geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk. Voorzover het Hof evenwel heeft bepaald dat het bij de schadevergoedingsmaatregel opgelegde bedrag aan het slachtoffer ten goede moet komen in de vorm van delging van diens door het strafbare feit opgelopen schuld en dat het bedrag na ontvangst door de Staat onverwijld moet worden uitgekeerd aan het Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde, heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 36f Sr. Noch de tekst van dat artikel noch de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot opneming van dit artikel in het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1993, 29) biedt ruimte voor de opvatting dat de strafrechter kan bepalen dat de som geld die door de verdachte in het kader van een op grond van art. 36f Sr opgelegde schadevergoedingsmaatregel aan de Staat wordt betaald, aan een ander dan aan het slachtoffer wordt uitgekeerd.
De Hoge Raad zal in zoverre de bestreden uitspraak vernietigen en doen wat het Hof had behoren te doen.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Nadere ambthalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 30 september 2003 beroep in cassatie ingesteld.
De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 17 augustus 2003 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
6. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3.4 en 5 genoemde gronden aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voorzover het Hof de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.000,- heeft opgelegd ten behoeve van Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde;
Vermindert de duur van de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze zeven jaren, vijf maanden en één week beloopt;
Bepaalt dat de opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 13.000,- strekt ten behoeve van [het slachtoffer];
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 15 februari 2005.