ECLI:NL:HR:2005:AR8225
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Behulpzaam zijn bij zelfdoding en de betekenis van artikel 294 (oud) Sr
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk behulpzaam zijn bij zelfdoding, zoals bedoeld in artikel 294 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De feiten betroffen de zelfdoding van een persoon op 5 april 2001, waarbij de verdachte in de periode voorafgaand aan de zelfmoord verschillende handelingen had verricht die als behulpzaam konden worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag wat onder 'behulpzaam zijn' moet worden verstaan en of dit ook gedragingen omvat die voorafgaan aan de zelfdoding.
De Hoge Raad oordeelde dat het begrip 'behulpzaam zijn' een eigensoortige betekenis heeft die niet strikt aan de deelneming aan strafbare feiten kan worden ontleend. De uitleg van dit begrip moet aansluiten bij het algemeen spraakgebruik. De Hoge Raad bevestigde dat het moment waarop hulp wordt geboden niet doorslaggevend is voor de vraag of er sprake is van 'behulpzaam zijn'. Dit betekent dat ook handelingen die voorafgaan aan de zelfdoding als strafbare hulp kunnen worden aangemerkt, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
De Hoge Raad verwierp de stelling van de verdediging dat alleen hulp tijdens de zelfdoding strafbaar zou zijn. De uitspraak benadrukt dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad om voorafgaande hulp uit te sluiten van strafbaarheid. De Hoge Raad concludeerde dat de interpretatie van het Hof, dat ook voorafgaande hulp onder artikel 294 (oud) Sr valt, niet onbegrijpelijk is en dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van de verdachte tot twaalf maanden gevangenisstraf, waarvan acht maanden voorwaardelijk.