ECLI:NL:HR:2005:AR7735

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38701
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afdrachtvermindering zeevaart en de bestemming van schepen voor sleep- en hulpverleningswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, een sleepdienst-, bergings- en transportonderneming, is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997. De naheffingsaanslag, oorspronkelijk vastgesteld op ƒ 97.265, werd na bezwaar verminderd tot ƒ 72.179. Belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat het beroep gegrond verklaarde en de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigde. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad oordeelt dat het beroep in cassatie gegrond is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het schip van belanghebbende, dat is bestemd voor sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee, voldoet aan de eisen van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA). De Hoge Raad benadrukt dat voor de toepassing van de afdrachtvermindering zowel sleep- als hulpverleningswerkzaamheden vereist zijn.

De Hoge Raad wijst erop dat het Hof niet heeft vastgesteld of de beschrijving van het schip in de zeebrief voldoet aan de eisen van de WVA. Dit aspect moet bij de verwijzing opnieuw worden beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en dat de zaak moet worden verwezen voor verdere beoordeling.

Uitspraak

Nr. 38.701
30 september 2005
PEB
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 juni 2002, nr. BK-00/01567, betreffende na te melden aan X-1 B.V. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 97.265, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 72.179.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 23 november 2004 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende exploiteert een sleepdienst-, bergings- en transportonderneming. Tot haar vloot behoort het schip "B" (hierna: het schip). Het schip was in het onderhavige tijdvak voorzien van een geldige zeebrief alsmede van een geldig certificaat van deugdelijkheid. Het is geschikt voor onder andere onderwaterinspecties, het bergen van ankers en lading, het verwijderen van scheepswrakken en hijs- en transportwerk. De aard van het bedrijf waartoe het schip behoort, brengt mee dat het schip in voorkomende gevallen direct werkzaamheden op zee dient te kunnen verrichten en dat het met het oog daarop formeel en feitelijk voor de vaart op zee inzetbaar wordt gehouden.
3.1.2. Het schip wordt bemand overeenkomstig het Besluit zeevaartdiploma's dan wel het Bemanningseisenbesluit en wordt in het kader van belanghebbendes onderneming geëxploiteerd.
3.1.3. Belanghebbende heeft in het tijdvak van de naheffingsaanslag waarover het hier gaat de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen verminderd met de afdrachtvermindering zeevaart met betrekking tot zeevarenden op het schip.
3.1.4. Naar aanleiding van een boekencontrole voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen over de periode 1993 tot en met 1997 heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd omdat belanghebbende de afdrachtvermindering ten onrechte zou hebben toegepast over de maanden januari, februari, maart, en juli tot en met november van het jaar 1997.
3.2. Voor het Hof was - voorzover in cassatie van belang - in geschil of het schip is bestemd voor sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee en wordt gebezigd voor het verrichten van deze werkzaamheden aan zeeschepen (artikel 1, lid 1, aanhef en letter f, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, tekst 1997; hierna: WVA).
3.3. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Het heeft daartoe - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat het onderhavige schip mede bestemd is voor hulpverleningswerkzaamheden op zee. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de stelling van de Inspecteur dat bovendien vereist is dat het desbetreffende vaartuig tevens bestemd is en wordt gebezigd voor sleepwerkzaamheden geen steun vindt in het recht.
3.4. Laatstvermeld oordeel wordt in het middel terecht bestreden. Aan het vereiste (opgenomen in artikel 1, lid 1, aanhef en letter f, WVA) dat een schip is bestemd voor sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee en wordt gebezigd voor het verrichten van deze werkzaamheden aan zeeschepen, wordt pas voldaan indien het schip bestemd is zowel voor sleepwerkzaamheden als voor hulpverleningswerkzaamheden en gebezigd wordt voor het verrichten van deze beide soorten werkzaamheden. De uitspraak van het Hof kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
3.5. Opmerking verdient dat op grond van artikel 20, aanhef en letter b, van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering (tekst 1997) een schip voor het verrichten van die werkzaamheden wordt gebezigd indien (voorzover hier van belang) uit de beschrijving van het zeeschip in de zeebrief blijkt dat het schip is bestemd voor sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee. Over de beschrijving van het schip in de zeebrief heeft het Hof evenwel niets vastgesteld, nu zijn oordeel (in onderdeel 7.2) dat het schip voldoet aan de gestelde eis met betrekking tot de zeebrief kennelijk alleen betrekking heeft op de eis (in artikel 1, lid 1, letter f, WVA) dat het schip is voorzien van een geldige zeebrief. Na verwijzing komt die beschrijving derhalve alsnog aan de orde.
3.6. Voor het geval het verwijzingshof toekomt aan het subsidiaire geschilpunt, merkt de Hoge Raad nog op (1) dat als gevolg van een kennelijke misstelling in de slotzin van 's Hofs onderdeel 4.4 de woorden "volgens de Inspecteur niet" zijn weggevallen , en (2) dat 's Hofs onderdeel 7.3 zijn beslissing niet draagt, zodat het verwijzingshof niet is gebonden aan hetgeen aldaar is overwogen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, A.R. Leemreis, C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2005.