ECLI:NL:HR:2005:AR7606

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01563/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewezenverklaring van medeplegen van doodslag en poging tot afpersing

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van doodslag, vergezeld van een poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De feiten betroffen een gewelddadige poging tot afpersing op 24 oktober 1985 in Warnsveld, waarbij de verdachte en zijn mededaders een vrouw, werkzaam bij een Shell-tankstation, onder bedreiging van geweld probeerden te dwingen tot afgifte van de sleutels van de kluis. De Hoge Raad oordeelde dat voor een veroordeling op basis van artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht niet vereist is dat de bewezenverklaring alle bestanddelen van het strafbaar feit bevat, mits voldoende duidelijk is op welk feit wordt gedoeld en de bewijsmiddelen de wettelijke bestanddelen ondersteunen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar de Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte. De Hoge Raad bevestigde dat de bewezenverklaring niet inhoudt dat de uitvoering van de afpersing alleen ten gevolge van omstandigheden van de wil van de verdachte niet is voltooid, en dat de omstandigheid dat vrijwillige terugtred niet is bewezen, niet in de weg staat aan de kwalificatie van het bewezenverklaarde. De verdachte was eerder veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf, een beslissing die door de Hoge Raad werd bekrachtigd.

Uitspraak

1 februari 2005
Strafkamer
nr. 01563/04
LR/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 februari 2004, nummer 21/002694-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem" te Arnhem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zutphen van 11 juni 2003 - de verdachte ter zake van "medeplegen van doodslag vergezeld en/of voorafgegaan van een poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken" veroordeeld tot acht jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voorzover art. 45 Sr is aangehaald, dat bij de toepasselijke wettelijke voorschriften art. 45 (oud) Sr wordt vermeld, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring en/of de kwalificatiebeslissing onvoldoende met redenen is/zijn omkleed, omdat de afwezigheid van de vrijwillige terugtred niet is bewezenverklaard.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"Hij op 24 oktober 1985 in de gemeente Warnsveld tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een vrouw genaamd [het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen en daar met dat opzet met (een) mes(sen), althans (een) steekvoorwerp(en), meermalen, in/op/tegen de arm en de hals(streek) en de borst en het hart en elders in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] gestoken en/of geprikt en/of gesneden, tengevolge van welke handeling(en) van verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] is overleden,
welke doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van na te noemen strafbaar feit, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat na te noemen feit gemakkelijk te maken,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) op 24 oktober 1985 in de gemeente Warnsveld
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die [het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] (medewerkster van het Shell-tankstation) te dwingen tot afgifte van een (kluis)sleutel, geheel of ten dele toebehorende aan Shell en/of het Shell-tankstation en/of [betrokkene 2],
opzettelijk
- zich naar het Shell-tankstation (gelegen aan de Rijksstraatweg) begeven en
- de medewerkster van dat tankstation ([het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1]) in de gaten gehouden en aangesproken en
- dreigend tegen die [het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] gezegd: "Geef de sleutels van de kluis" en "Kom op met die kankersleutels" en "Ik moet die sleutels hebben, want ik wil geld zien" en "geef de sleutels, anders gebeurt er wat met jou" en "Godverdomme kutwijf, geef nou die sleutels" en "Geef die sleutels, anders overleef je het niet", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, en
- (daarbij) die [het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] bij/aan haar kleding vastgepakt en aan de kleding en/of het lichaam van die [het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] gerukt en/of getrokken en getracht die [het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] uit de auto (waarin zij zich bevond) te trekken en
- (daarbij) dreigend (een) mes(sen), althans (een) daarop gelijkend(e) voorwerp(en), aan die [het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] getoond en/of op die [het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] gericht en/of gericht gehouden en/of tegen het lichaam van die [het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] gezet en
- met (een) mes(sen), althans (een) daarop gelijkend(e) voorwerp(en), een of meer stekende en/of prikkende en/of snijdende bewegingen naar die [het slachtoffer] e.v. [betrokkene 1] gemaakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid."
3.3. De bestreden uitspraak houdt in dat het bewezenverklaarde oplevert:
"Medeplegen van doodslag vergezeld en/of voorafgegaan van een poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken."
3.4. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit luidde art. 45, eerste lid, Sr als volgt;
"Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en de uitvoering alleen ten gevolge van omstandigheden van zijn wil onafhankelijk niet is voltooid."
3.5. Het middel faalt. Voor een veroordeling ter zake van art. 288 Sr is niet vereist dat de bewezenverklaring alle bestanddelen behelst van "het strafbaar feit" als in die bepaling bedoeld. Wel zal daarin met voldoende duidelijkheid tot uitdrukking moeten zijn gebracht op welk strafbaar feit wordt gedoeld, terwijl uit de gebezigde bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat de wettelijke bestanddelen van dat feit zijn vervuld.
Gelet op het vorenoverwogene stond hier de enkele omstandigheid dat de onderhavige bewezenverklaring niet inhoudt dat de uitvoering van de afpersing alleen ten gevolge van omstandigheden van verdachtes wil onafhankelijk niet is voltooid, niet aan de door het Hof aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie in de weg. Opmerking verdient dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat van vrijwillige terugtred geen sprake is geweest.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 1 februari 2005.