ECLI:NL:HR:2005:AR7437

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C04/160HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep na rechtsopvolging van een vennootschap

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door [Eiser 1] en [Eiseres 2] tegen Mega Vastgoed B.V. De zaak betreft een geschil over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, waarbij de vraag centraal staat of het beroep terecht is ingesteld tegen een vennootschap die niet langer bestaat. Mega Vastgoed B.V. had eerder een koopovereenkomst gesloten met de eisers, maar na een splitsing van de vennootschap is Mega opgehouden te bestaan. De eisers hebben in cassatie aangevoerd dat zij niet op de hoogte waren van deze splitsing en dat het cassatieberoep daarom niet niet-ontvankelijk verklaard kan worden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het instellen van een rechtsmiddel in beginsel dient te geschieden tegen de processuele wederpartij in de vorige instantie. Echter, als die wederpartij niet meer bestaat, kan het rechtsmiddel alleen tegen de rechtsopvolger worden ingesteld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de eisers redelijkerwijs niet op de hoogte konden zijn van de rechtsopvolging en dat het cassatieberoep derhalve niet niet-ontvankelijk verklaard kan worden. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor het bepalen van een datum voor de schriftelijke toelichting op het cassatieberoep. De uitspraak is gedaan door de vice-president P. Neleman en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, E.J. Numann en F.B. Bakels op 11 maart 2005.

Uitspraak

11 maart 2005
Eerste Kamer
Nr. C04/160HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2], echtelieden,
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
MEGA VASTGOED B.V.,
gevestigd te Hengelo,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.E. Gelpke.
1. Het geding in feitelijke instanties
Mega Vastgoed B.V. - verder te noemen: Mega - heeft bij exploot van 16 september 1997 eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- voor recht te verklaren dat tussen Mega en [eiser] c.s. de koopovereenkomst is gesloten zoals deze is vastgelegd in de koopakte die bij conclusie van eis als productie III is overgelegd, althans
- voor recht te verklaren dat Mega van [eiser] c.s. heeft gekocht de percelen grond kadastraal bekend gemeente Huizum sectie [A], nrs. [001], [002], [003] en [004], tezamen groot 7.39.30 hectare tegen een koopsom van ƒ 30,-- per vierkante meter;
subsidiair;
[Eiser] c.s. te veroordelen om met Mega voort te onderhandelen over de aankoop door Mega van de litigieuze onroerende zaken waarbij als koopsom voor de grond de somma van ƒ 30,-- per vierkante meter zal hebben te gelden en waarbij zij gehouden zijn om deze onderhandelingen op redelijke en reële basis voort te zetten en te voltooien, op straffe van een dwangsom van ƒ 10.000.000,-- indien zij de onderhandelingen niet op redelijke en reële basis voortzetten en voltooien, en
[Eiser] c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de kosten van de gelegde beslagen.
[Eiser] c.s. hebben de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 17 maart 1999 de primaire vordering afgewezen en de subsidiaire vordering toegewezen, met bepaling van de dwangsom op ƒ 1.000,-- per dag tot een maximum van ƒ 200.000,--.
Tegen dit vonnis hebben zowel Mega, bij exploot van 2 juni 1999 (rolnr. 9900383), als [eiser] c.s., bij exploot van 14 juni 1999 (rolnr. 9900226), hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij twee (tussen)arresten van 8 augustus 2001 heeft het hof een voor beide zaken gelijktijdig te houden comparitie van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden op 7 november 2001, en bij arrest van 21 augustus 2002 in de inmiddels (rol)gevoegde zaken Mega een bewijsopdracht gegeven. Na getuigenverhoor en verdere stukkenwisseling heeft het hof bij (eind)arrest van 18 februari 2004 - voor zover thans van belang - het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de primair gevorderde verklaring voor recht alsnog uitgesproken.
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat die zich in cassatie voor verweerster heeft gesteld heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. in hun cassatieberoep, subsidiair tot verwerping daarvan. Bij brief van 12 augustus 2004 heeft die advocaat de Hoge Raad verzocht op het beroep op niet-ontvankelijkheid een beslissing te nemen en alleen wanneer dat beroep zou worden verworpen een datum te bepalen voor een schriftelijke toelichting op de cassatiemiddelen. Dat verzoek is door de rolraadsheer gehonoreerd.
[Eiser] c.s. hebben schriftelijk gereageerd op het ontvankelijkheidsverweer.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwijzing naar de rol voor voortprocederen (datumbepaling schriftelijke toelichting).
De advocaat die zich voor verweerster heeft gesteld heeft bij brief van 10 november 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Aan het beroep op niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep ligt de stelling ten grondslag dat Mega niet langer bestaat door het met ingang van 14 september 1999 van kracht worden van een zuivere splitsing als bedoeld in art. 2:334a BW van die vennootschap en dat niet Mega, doch de verkrijgende vennootschap Mega Projecten B.V. in cassatie gedagvaard had dienen te worden. Gesteld wordt dat [eiser] c.s. daarvan ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding in cassatie (op 18 mei 2004) redelijkerwijs op de hoogte hadden kunnen zijn, nu de splitsing in het handelsregister is ingeschreven en de inschrijving van Mega aldaar per 20 september 1999 is beëindigd.
3.2 Bij de beoordeling van dit verweer moet worden uitgegaan van de regel dat een rechtsmiddel in beginsel dient te worden ingesteld tegen de processuele wederpartij in de vorige instantie, doch dat wanneer die wederpartij ten tijde van het aanwenden van het rechtsmiddel niet meer bestaat, het rechtsmiddel - op straffe van niet-ontvankelijkheid - uitsluitend tegen de rechtsopvolger kan worden ingesteld. Nu tijdens de procedure in hoger beroep een splitsing als hiervoor in 3.1 bedoeld heeft plaatsgevonden die tot gevolg had dat Mega heeft opgehouden te bestaan en dat haar rechten zijn overgegaan op Mega Projecten B.V., kon het cassatieberoep derhalve in beginsel slechts worden ingesteld tegen deze laatste vennootschap. Het instellen van een rechtsmiddel tegen een niet meer bestaande rechtspersoon behoeft echter niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden indien de partij die het rechtsmiddel instelt niet weet en redelijkerwijs ook niet behoeft te weten dat een rechtsovergang aan de zijde van haar wederpartij heeft plaatsgevonden. Anders dan het verweer kennelijk tot uitgangspunt neemt, kan niet zonder meer worden aangenomen dat op een partij die een rechtsmiddel aanwendt onder alle omstandigheden te dezen een onderzoeksplicht rust voordat hij dat rechtsmiddel instelt tegen zijn wederpartij uit de vorige instantie (vgl. HR 10 september 2004, nr. C03/097, LJN AO9053). Voor een zodanige onderzoeksplicht is geen plaats in een geval als het onderhavige, waarin Mega in de loop van het hoger beroep heeft opgehouden te bestaan, doch niettemin nadien op naam van Mega is voortgeprocedeerd, beweerdelijk namens Mega haar laatst ingeschreven bestuurder ter comparitie is verschenen en bij de enquête getuigen zijn voorgebracht, alles zonder dat het feit van de rechtsopvolging op de voet van art. 225 lid 1, aanhef en onder c., Rv. aan [eisers] is betekend dan wel schorsing van het geding bij akte ter rolle is bewerkstelligd.
3.3 Het beroep op niet-ontvankelijkheid dient derhalve te worden verworpen. Er bestaat geen aanleiding in te gaan op het verzoek van de advocaat die zich voor Mega heeft gesteld, mr. Gelpke, hem gelegenheid te bieden de feitelijke stellingen omtrent de ontvankelijkheid van het cassatieberoep aan te passen aan het intussen gewezen arrest van 10 september 2004. Blijkens zijn verzoek wenst mr. Gelpke daarbij in het bijzonder te betogen dat en waarom voor [eiser] c.s. reeds voor het uitbrengen van de cassatiedagvaarding aanleiding bestond onderzoek te doen naar het (voort)bestaan van Mega, doch - daargelaten of een zodanige omstandigheid kan afdoen aan de gevolgen van het eerderbedoelde stilzwijgen van Mega tijdens het hoger beroep - een dergelijk betoog is niet eerst door die uitspraak van mogelijk belang geworden, daar reeds de bestaande rechtspraak (HR 5 januari 2001, nr. C99/122, NJ 2001, 80; HR 6 december 2002, nr. C01/110, NJ 2004, 162) aanleiding gaf tot stellingen als mr. Gelpke thans naar voren wenst te brengen.
3.4 Nu het geding in hoger beroep, zoals hiervoor in 3.2 is vastgesteld, ten name van Mega is voortgezet hoewel deze sedert 14 september 1999 niet meer bestond, moet het ervoor worden gehouden dat die voortzetting is geschied door de rechtsopvolger van Mega, overeenkomstig de mogelijkheid, genoemd in HR 15 juni 2001, nr. C99/239, NJ 2001, 435. Nu zich op de aan Mega, als wederpartij van [eisers] in hoger beroep, uitgebrachte cassatiedagvaarding een advocaat heeft gesteld, moet worden aangenomen dat in cassatie de rechtsopvolger van Mega is verschenen. Die rechtsopvolger kan het geding in cassatie, op de voet van hetgeen in het evenbedoelde arrest is beslist, voortzetten hetzij ten name van Mega, hetzij op haar eigen naam.
3.5 Het vorenstaande brengt mee dat partijen thans in de gelegenheid moeten worden gesteld het cassatieberoep en het verweer daartegen schriftelijk toe te lichten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep op niet-ontvankelijkheid;
verwijst de zaak naar de rol van 25 maart 2005 ter bepaling van de datum voor de schriftelijke toelichting.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 11 maart 2005.