ECLI:NL:HR:2005:AR7351

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/111HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De vrouw had op 4 juli 2000 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Arnhem met het verzoek om echtscheiding en om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft op 15 februari 2001 echtscheiding uitgesproken en partijen bevolen om de gemeenschap te verdelen. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, waar de vrouw incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft op 24 juni 2003 de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze de verdeling van de gemeenschap betreft en de man veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 26.197,26 aan de vrouw.

De man heeft cassatie ingesteld tegen de beschikkingen van het hof. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn beroep voor bepaalde beschikkingen en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de klachten van de man in de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman, met de medewerking van de raadsheren J.B. Fleers, E.J. Numann en F.B. Bakels.

Uitspraak

11 februari 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R03/111HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A.G.M. Haase,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 4 juli 2000 ter griffie van de rechtbank te Arnhem ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht echtscheiding tussen haar en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - uit te spreken en, voor zover in cassatie nog van belang, partijen te bevelen met elkaar over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
De man heeft de verzoeken bestreden.
De rechtbank heeft na een tussenbeschikking van 16 november 2000 bij eindbeschikking van 15 februari 2001 echtscheiding tussen partijen uitgesproken en partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris en daartoe nevenvoorzieningen getroffen.
Tegen de eindbeschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en het hof verzocht de gemeenschap te verdelen overeenkomstig de door haar voorgestelde verdeling.
De man heeft dit verzoek bestreden.
Na tussenbeschikkingen van 30 oktober 2001, 29 januari 2002, 5 november 2002 en 21 januari 2003, heeft het hof bij eindbeschikking van 24 juni 2003 de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze de verdeling van de gemeenschap betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, de man veroordeeld aan de vrouw ter zake van de afrekening van de "Zugewinngemeinschaft" waarin partijen met elkaar waren gehuwd een bedrag te betalen van € 26.197,26, en voorts voorzieningen getroffen met betrekking tot de verdeling van de tot de eindvermogens van partijen behorende aandelen in gemeenschappelijke vermogensbestanddelen, waaronder de (voormalige) echtelijke woning en de inboedelgoederen.
De vijf vermelde beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen alle beschikkingen van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot:
- niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn beroep voor zover dit is gericht tegen de beschikkingen van het hof van 30 oktober 2001, 29 januari 2002 en 21 januari 2003, en
- verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 11 februari 2005.