ECLI:NL:HR:2005:AR7269
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor poging tot doodslag met ambtshalve toepassing van artikel 27 Sr
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag. De Hoge Raad heeft op 18 januari 2005 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 00993/04. De verdachte, geboren in 1983, was eerder door de Rechtbank te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. Het Hof had de veroordeling bevestigd, maar de Hoge Raad heeft ambtshalve toepassing gegeven aan artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 mei 2002 in verzekering is gesteld en dat de voorlopige hechtenis op 20 mei 2002 is ingegaan. Het bevel tot voorlopige hechtenis is op 15 juli 2002 opgeheven. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof heeft nagelaten om het in artikel 27, eerste lid, Sr bepaalde in acht te nemen. Hierdoor heeft de Hoge Raad besloten om de bestreden uitspraak te vernietigen, maar uitsluitend voor zover het betreft de toepassing van artikel 27 Sr. De Hoge Raad heeft verder het beroep voor het overige verworpen, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de correcte toepassing van de wetgeving met betrekking tot voorlopige hechtenis en de rechten van de verdachte. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming van verdachten in het strafrecht.