ECLI:NL:HR:2005:AR7256
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Belediging van de kroonprins en zijn echtgenote door het gooien van een in vloeistof gedrenkte tampon naar de Gouden Koets
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van opzettelijke belediging van de vermoedelijke opvolger van de Koningin, Prins Willem-Alexander, en zijn echtgenote, Prinses Maxima, door tijdens hun rijtoer met de Gouden Koets op 2 februari 2002 in Amsterdam een in vloeistof gedrenkte tampon naar hen te gooien. De tenlastelegging werd door het Hof bewezen verklaard, waarbij het Hof de verdachte veroordeelde tot een geldboete van honderd euro, subsidiair twee dagen hechtenis, met een voorwaardelijke straf en een proeftijd van twee jaar.
De Hoge Raad oordeelde dat de extra bescherming van de in artikel 111 en 112 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde personen tot uitdrukking komt in het vervallen van het klachtvereiste en de hogere strafbedreiging. De Hoge Raad bevestigde dat de in artikel 266 Sr gemaakte onderscheidingen ook van toepassing zijn, maar dat de tenlastelegging niet innerlijk tegenstrijdig was, omdat deze zowel vermeldde dat het feit in het openbaar was begaan als in de tegenwoordigheid van de betrokkenen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de voorgestelde middelen tot cassatie kon leiden.
De uitspraak benadrukt de ernst van belediging van leden van de Koninklijke Familie en de specifieke juridische bescherming die hen toekomt. De Hoge Raad bevestigde dat de strafbare feiten onder de artikelen 111 en 112 Sr vallen, waarbij de bescherming van de koninklijke waardigheid voorop staat. De uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot belediging en de toepassing van strafrechtelijke bepalingen in dergelijke gevallen.