ECLI:NL:HR:2005:AR7254
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na tardieve indiening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 januari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam op 2 maart 2001 voor zware mishandeling, met een straf van zes maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdachte had het hoger beroep echter pas op 7 mei 2001 ingesteld, wat na de wettelijke termijn van veertien dagen was. De Hoge Raad oordeelde dat de inleidende dagvaarding op de juiste wijze was betekend aan een gemachtigde, waardoor de termijn voor het instellen van hoger beroep was gaan lopen. Aangezien het hoger beroep te laat was ingediend, had het Hof de verdachte niet-ontvankelijk moeten verklaren. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak van het Hof en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van tijdige indiening van hoger beroep en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen.