ECLI:NL:HR:2005:AR6621

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00992/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding beroepstermijn en bijzondere omstandigheden in strafzaken

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte, die niet is verschenen op de terechtzitting van 21 mei 2003. De verdachte was in de veronderstelling dat hij binnen veertien dagen na ontvangst van een uitspraak in beroep kon gaan, gebaseerd op informatie die hij had ontvangen van een medewerker van de griffie. De Hoge Raad oordeelt dat de overschrijding van de beroepstermijn slechts verontschuldigbaar kan zijn onder bijzondere, niet aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden. De Hoge Raad stelt vast dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van dergelijke bijzondere omstandigheden. De verdachte had gerechtvaardigd vertrouwen in de informatie die hem was verstrekt, en het hof heeft niet voldoende gemotiveerd waarom deze informatie niet als verontschuldigend kon worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door de griffie en de gevolgen daarvan voor de rechtspositie van de verdachte.

Uitspraak

1 februari 2005
Strafkamer
nr. 00992/04
SG/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 november 2003, nummer 20/002968-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.T.R.F. Carli, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In het middel wordt geklaagd dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voorzover hier van belang - als verklaring van de verdachte in:
"Het was mij tevoren bekend dat de terechtzitting in eerste aanleg zou plaatsvinden op 21 mei 2003. Ik ben daar niet verschenen omdat ik met het oog op een andere strafzaak, in de war was omtrent de datum van die terechtzitting.
Op de dag van de uitspraak heb ik gebeld naar de griffie van de rechtbank Breda om te informeren naar de einduitspraak. Door een medewerker van de griffie werd mij medegedeeld dat ik een mededeling uitspraak zou ontvangen en dat ik binnen veertien dagen na ontvangst daarvan hoger beroep zou kunnen aantekenen."
3.3. Het Hof heeft zijn beslissing als volgt gemotiveerd:
"De ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof stelt vast dat op 28 april 2003 tevergeefs is getracht om de inleidende dagvaarding van verdachte om te verschijnen ter terechtzitting van 21 mei 2003, uit te reiken op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Op 5 mei 2003 is de inleidende dagvaarding door een medewerker van het postkantoor aan de Torenstraat 15 te Oosterhout teruggezonden naar het arrondissementsparket Breda, waarna deze op 12 mei 2003 is uitgereikt ter griffie van de rechtbank Breda. Voorts is de inleidende dagvaarding op 13 mei 2003 als gewone brief verzonden naar bovengenoemd adres van de verdachte, nadat uit informatie van de gemeentelijke basisadministratie was gebleken dat verdachte op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen daarna op bovengenoemd adres stond ingeschreven.
Verdachte is niet ter terechtzitting van 21 mei 2003 verschenen en op diezelfde datum door de politierechter in de rechtbank Breda bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte, ter nadere duiding van zijn brief ingekomen op 3 september 2003 ter griffie van de rechtbank, medegedeeld dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg hem tevoren bekend was, maar dat hij niet is verschenen omdat hij met het oog op een andere strafzaak in de war was omtrent de datum.
Derhalve doet zich een omstandigheid voor als bedoeld in artikel 408, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering op grond waarvan verdachte gehouden was binnen veertien dagen na de einduitspraak hoger beroep in te stellen.
Nu het hoger beroep pas na het verstrijken van die termijn -immers eerst op 3 september 2003- is ingesteld, kan de verdachte niet in het hoger beroep worden ontvangen.
De verdachte heeft tot zijn verdediging aangevoerd dat hij op de dag van de terechtzitting heeft gebeld naar de griffie van de rechtbank Breda om te informeren naar de einduitspraak en dat hem bij die gelegenheid door een medewerker van de griffie is medegedeeld dat aan hem een mededeling uitspraak zou worden uitgereikt en dat hij binnen veertien (...) dagen na ontvangst daarvan de gelegenheid had om tegen de uitspraak van de politierechter in hoger beroep te gaan.
Het hof overweegt dat onder punt 10 op de toelichting bij de inleidende dagvaarding, welke toelichting verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep heeft ontvangen, expliciet is medegedeeld dat indien er een omstandigheid is geweest waardoor verdachte tevoren kon weten wat de dag van de terechtzitting was, de uitspraak na verloop van veertien dagen onherroepelijk is en dat na die termijn van veertien dagen geen rechtsmiddel meer kan worden ingesteld. Op grond hiervan kon verdachte aan de mededeling van de medewerker van de griffie van de rechtbank Breda -die kennelijk niet op de hoogte was van het feit dat verdachte datum en tijdstip van de zitting vooraf kende- niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij na ontvangst van de mededeling uitspraak alsnog binnen een termijn van veertien dagen de gelegenheid zou hebben om hoger beroep in te stellen. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdachte."
3.4. Een overschrijding van de termijn waarbinnen een rechtsmiddel dient te worden ingesteld, kan slechts onder bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden verontschuldigbaar zijn. Dat kan het geval zijn indien de verdachte is afgegaan op hem binnen de wettelijke beroepstermijn op zijn verzoek verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij hem de gerechtvaardigde verwachting was gewekt dat voor hem een beroepstermijn van 14 dagen gold welke eerst zou aanvangen nadat hij een schriftelijke mededeling met betrekking tot het gewezen vonnis had ontvangen (vgl. HR 20 december 1994, NJ 1995, 253).
3.5.1. De Hoge Raad stelt voorop dat het Hof is uitgegaan van de juistheid van de hiervoor onder 3.2 weergegeven stelling van de verdachte dat hem op de dag van de uitspraak door een medewerker van de griffie telefonisch is gezegd dat hem een mededeling van de uitspraak zou worden uitgereikt en dat hij binnen veertien dagen na ontvangst daarvan de gelegenheid had in beroep te gaan.
Gelet daarop is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk het kennelijke oordeel van het Hof dat geen sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden die een overschrijding van de wettelijke beroepstermijn verontschuldigbaar doen zijn.
De door het Hof bij dat oordeel betrokken omstandigheid dat de desbetreffende ambtenaar niet op de hoogte was van het feit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, zou immers aan de verdachte kunnen worden toegerekend indien hij desgevraagd de ambtenaar daaromtrent onjuist zou hebben geïnformeerd. Dat dit het geval was heeft het Hof evenwel niet vastgesteld.
3.5.2. Aan het voorgaande doet niet af de omstandigheid dat een algemene, op de achterzijde van de dagvaarding opgenomen mededeling inhoudt dat een verdachte die tevoren op de hoogte is van de dag van de terechtzitting - wat het Hof hier heeft aangenomen - binnen veertien dagen na de einduitspraak hoger beroep moet instellen. Immers daar wordt ook aanbevolen zich tot de griffie te wenden teneinde informatie te ontvangen over het instellen van een rechtsmiddel. De verdachte heeft, zoals hiervoor weergegeven, van die mogelijkheid gebruik gemaakt en, naar in cassatie moet worden aangenomen, de hiervoor bedoelde specifieke informatie van de griffie ontvangen.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 1 februari 2005.