ECLI:NL:HR:2005:AR6618

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00888/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na onjuiste telefonische mededeling door griffiemedewerker

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2005 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep. De verdachte was eerder door de Politierechter in de Rechtbank te Breda veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De raadsman van de verdachte had om aanhouding van de zaak gevraagd en ontving een telefonische mededeling van een griffiemedewerker dat het aanhoudingsverzoek gehonoreerd zou worden. Echter, het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat het beroep te laat was ingesteld, na het verstrijken van de wettelijke termijn van veertien dagen na de einduitspraak van de eerste rechter. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de raadsman niet mocht vertrouwen op de telefonische mededeling van de griffiemedewerker. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van correcte communicatie vanuit de griffie en de verantwoordelijkheden van de raadsman en verdachte in het proces.

Uitspraak

18 januari 2005
Strafkamer
nr. 00888/04
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 januari 2004, nummer 20/005039-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Breda van 12 mei 2003, waarbij de verdachte ter zake van "verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot één maand gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde als in het vonnis omschreven, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van éénhonderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis. Voorts heeft de Politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het vonnis vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Hof teneinde op het bestaande beroep te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 29 januari 2004 houdt, voorzover hier van belang, in:
"De raadsman van verdachte voert het woord met betrekking tot de ontvankelijkheid van zijn cliënt in hoger beroep. De raadsman pleit overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota voor wat betreft het gedeelte dat op de ontvankelijkheid van zijn cliënt betrekking heeft. Hij voegt daaraan zakelijk weergegeven het volgende toe.
De dagvaarding voor de terechtzitting van 12 mei 2003 is op 22 maart 2003 aan cliënt in persoon betekend. Bij brief van 5 en 8 mei 2003 heb ik om aanhouding gevraagd. Ik heb van een griffiemedewerker van de rechtbank Breda de telefonische mededeling gekregen dat mijn aanhoudingsverzoek gehonoreerd zou worden door de desbetreffende rechter.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede van mening te zijn dat verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep nu zij dan wel haar raadsman het hoger beroep te laat hebben ingesteld."
3.2.2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep heeft het Hof in de bestreden uitspraak als volgt overwogen en beslist:
"De dagvaarding voor de terechtzitting van 12 mei 2003 is op 22 maart 2003 aan verdachte in persoon betekend. Bij brief van 5 en 8 mei 2003 heeft de raadsman om aanhouding gevraagd.
De raadsman van verdachte heeft naar zijn zeggen van een griffiemedewerker van de rechtbank te Breda de telefonische mededeling gekregen dat zijn aanhoudingsverzoek gehonoreerd zou worden door de desbetreffende rechter.
Het hof stelt zich op het standpunt dat een telefonische mededeling van een griffiemedewerker in het onderhavige geval geen garantie inhoudt en men er niet blindelings van uit mag gaan dat de desbetreffende zaak ook daadwerkelijk wordt aangehouden. Voorts is het hof van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van de raadsman en/of de verdachte is om binnen 14 dagen na die zitting na te gaan of de behandeling van de zaak al dan niet is aangehouden.
Volgens artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering moet in een geval als het onderhavige het hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van de eerste rechter.
Nu het hoger beroep pas na het verstrijken van die termijn, immers eerst op 30 juli 2003 is ingesteld, kan de verdachte niet in het hoger beroep worden ontvangen."
3.3. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 4 mei 2004, NJ 2004, 462).
3.4. Het Hof heeft vastgesteld dat de raadsman twee maal schriftelijk om aanhouding van de strafzaak heeft verzocht en dat de raadsman vervolgens van een griffiemedewerker telefonisch de mededeling heeft gekregen dat zijn aanhoudingsverzoek gehonoreerd zou worden door de desbetreffende rechter. Gelet daarop is het in 's Hofs overwegingen besloten liggende oordeel dat de raadsman er onder die omstandigheden niet op mocht vertrouwen dat het telefonische antwoord op zijn verzoek afkomstig was van de functionaris die bevoegd was omtrent het aanhoudingsverzoek te beslissen, te weten de Politierechter, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
3.5. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat 's Hofs beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het door haar ingestelde hoger beroep niet naar behoren is gemotiveerd, zodat het middel gegrond is.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 januari 2005.