ECLI:NL:HR:2005:AR6211
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en cassatieprocedure tussen man en vrouw
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een echtscheidingsverzoek. De man had op 4 april 2003 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank te Haarlem. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en daarnaast zelfstandige verzoeken ingediend. De rechtbank heeft op 23 december 2003 de echtscheiding uitgesproken. Hiertegen heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, waar de man incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft op 19 mei 2004 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, wat leidde tot het cassatieberoep van de vrouw.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering vereist is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Strikwerda, was om het beroep te verwerpen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de vrouw verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof in stand zijn gebleven. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman, en de zaak is behandeld door de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens.