ECLI:NL:HR:2005:AR6186

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/321HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake aansprakelijkheid voor ondeugdelijk geleverde materialen in de bouw

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de aansprakelijkheid van een leverancier van bouwmaterialen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E. van Staden ten Brink, had de verweerster gedagvaard voor de rechtbank te Groningen, waarbij zij vorderingen had ingesteld voor schadevergoeding als gevolg van ondeugdelijk geleverde materialen. De rechtbank had in eerdere vonnissen de vorderingen van de eiseres toegewezen, maar de verweerster had in vrijwaring de eiseres gedagvaard, stellende dat de eiseres als producent aansprakelijk was voor de schade die was ontstaan door de ondeugdelijke materialen.

De Hoge Raad oordeelde dat het gerechtshof te Leeuwarden in zijn eindarrest van 20 augustus 2003 onterecht had geoordeeld over de aansprakelijkheid van de eiseres. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het de schadevergoeding had vastgesteld op basis van de hoofdprocedure, zonder rekening te houden met de verweren van de eiseres over de hoogte van de schade. De Hoge Raad reserveerde de beslissing over de proceskosten tot de einduitspraak.

Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de aansprakelijkheid in vrijwaringsprocedures en de noodzaak voor de rechter om de argumenten van beide partijen adequaat te overwegen. De uitspraak heeft implicaties voor de aansprakelijkheid van producenten en leveranciers in de bouwsector, vooral in gevallen waar ondeugdelijk geleverde materialen schade veroorzaken.

Uitspraak

4 februari 2005
Eerste Kamer
Nr. C03/321HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Betrokkene 1], wonende te [woonplaats], en [betrokkene 2], wonende te [woonplaats] (hierna afzonderlijk te noemen: [betrokkene 1 en 2], dan wel tezamen: [betrokkene] c.s.) hebben bij exploot van 9 maart 1988 verweerster in cassatie (hierna te noemen: [verweerster]) gedagvaard voor de rechtbank te Groningen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat, [verweerster] te veroordelen om aan [betrokkene 1] te betalen een bedrag van ƒ 89.124,-- en aan [betrokkene 2] een bedrag van ƒ 21.312,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [verweerster] te veroordelen tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[Verweerster] heeft de vorderingen bestreden en de rechtbank verzocht thans eiseres tot cassatie (hierna te noemen: [eiseres]) in vrijwaring te mogen dagvaarden.
Nadat [betrokkene] c.s. in het incident hadden geconcludeerd tot referte, heeft de rechtbank bij vonnis van 21 oktober 1988 de oproeping van [eiseres] in vrijwaring toegestaan.
[Verweerster] heeft bij exploot van 2 november 1988 [eiseres] in vrijwaring gedagvaard voor de rechtbank te Groningen en gevorderd [eiseres] te veroordelen om aan [verweerster] in vrijwaring tegen kwijting te betalen al datgene waartoe [verweerster] als gedaagde in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 9 maart 1999 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 17 mei 1991 [verweerster] opgedragen het in de hoofdzaak uitgebrachte deskundigenbericht bij akte in het geding te brengen. Bij tussenvonnis van 20 maart 1992 heeft de rechtbank een aanvullend deskundigenonderzoek bevolen. Nadat aanvullend deskundigenonderzoek had plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 8 april 1994 de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen en bij tussenvonnis van 26 augustus 1994 wederom een deskundigenonderzoek bevolen en daartoe een aantal vragen geformuleerd.
Tegen de tussenvonnissen van 17 mei 1991, 20 maart 1992, 8 april 1994 en 26 augustus 1994 heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij tussenarrest van 29 november 1995 heeft het hof de vonnissen van 17 mei 1991, 20 maart 1992, 8 april 1994 en 26 augustus 1994 waarvan beroep vernietigd en een comparitie van partijen gelast.
Bij tussenarrest van 22 december 1999 heeft het hof, alvorens verder te beslissen, wederom een comparitie van partijen gelast, bij tussenarrest van 4 oktober 2000 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [eiseres], en bij tussenarrest van 13 juni 2001 beval het hof een deskundigenonderzoek, benoemde een nieuwe deskundige, en formuleerde het een aantal vragen. Na deskundigenbericht heeft het hof bij eindarrest van 20 september 2003 [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van de helft van het totale bedrag waartoe [verweerster] in de hoofdzaak jegens [betrokkene] c.s. bij arrest van dezelfde datum is veroordeeld.
Het arrest van het hof van 20 augustus 2003 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot vernietiging van het bestreden arrest met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 1983 hebben [betrokkene 1 en 2] het aannemersbedrijf [A] te [vestigingsplaats] opdracht gegeven tot de bouw van een ligboxenstal bij [betrokkene 2] te [woonplaats] en een stal voor het mesten van kippen voor [betrokkene 1] te [plaats].
(ii) Ter ondersteuning van de dakbedekking van beide stallen heeft [A] houten, zogenaamde gevingerlaste gordingen (balken) aangebracht. Deze gordingen zijn door [verweerster] geleverd aan [A] en gefactureerd.
(iii) Ter plaatse waar de gordingen zijn gevingerlast, zijn deze gaan doorbuigen/-zakken, ten gevolge waarvan vervolgens de op die gordingen aangebrachte dakbedekking eveneens is gaan doorbuigen/-zakken, waardoor lekkages zijn ontstaan.
3.2.1 Bij exploot van 9 maart 1988 hebben [betrokkene] c.s. [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank te Groningen. Zij hebben daarbij gevorderd [verweerster] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 89.124,-- aan [betrokkene 1] en een bedrag van ƒ 21.312,-- aan [betrokkene 2], en - ten behoeve van beiden - vergoeding van schade, nader op te maken bij staat. Aan die vorderingen hebben [betrokkene] c.s. ten grondslag gelegd dat [verweerster] balken heeft geleverd die ondeugdelijk met elkaar zijn verbonden, omdat de verlijming, toegepast bij het vingerlassen, van ondeugdelijke kwaliteit is, hetgeen doorzakken van de gordingen ten gevolge heeft gehad.
3.2.2 [Verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en tevens, na daartoe toestemming van de rechtbank te hebben gekregen, [eiseres] in vrijwaring doen dagvaarden en gevorderd [eiseres] te veroordelen om aan haar al datgene te betalen waartoe zij als gedaagde in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld. Daartoe voerde zij aan dat de vingerlassen in haar opdracht door [eiseres] zijn vervaardigd en geleverd en dat, indien mocht blijken dat de vingerlassen inderdaad van ondeugdelijke kwaliteit zijn en daardoor de door [betrokkene] c.s. gestelde schade is ontstaan, [eiseres] voor die schade als producent uiteindelijk aansprakelijk is. [Eiseres] heeft in de vrijwaringsprocedure gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3 De rechtbank heeft in de hoofdzaak op 12 december 1997 eindvonnis gewezen en daarbij de geldvorderingen van [betrokkene] c.s. toegewezen, doch de schadestaatvordering afgewezen. In de vrijwaringszaak is de rechtbank echter niet toegekomen aan een eindvonnis, omdat [eiseres] bij exploit van 30 september 1994 hoger beroep had ingesteld tegen vier van de vijf door de rechtbank in die zaak gewezen tussenvonnissen. Het hof heeft in de vrijwaringszaak bij tussenarrest van 29 november 1995 de vier bestreden tussenvonnissen vernietigd en de zaak aan zich getrokken. Bij het bestreden eindarrest heeft het hof, na onder meer te hebben overwogen dat [eiseres] de partij hout op ondeugdelijke wijze heeft gevingerlast en dat [eiseres] in beginsel gehouden is [verweerster] te vrijwaren van de schade welke zij aan [betrokkene] c.s. dient te vergoeden en na gedeeltelijke gegrondbevinding van een (niet door [verweerster] in de hoofdzaak gedaan) beroep van [eiseres] op "eigen schuld" aan de zijde van [betrokkene] c.s., [eiseres] veroordeeld tot betaling aan [verweerster] van de helft van het totale bedrag waartoe [verweerster] in de hoofdzaak jegens [betrokkene] c.s. bij arrest van het hof van dezelfde datum is veroordeeld.
3.4 De onderdelen 2.2 en 2.3 klagen dat het hof met voorbijgaan aan de verweren van [eiseres] omtrent de schadehoogte en zonder zijn oordeel in dit opzicht te motiveren, bij het berekenen van de door [verweerster] op [eiseres] te verhalen schade is uitgegaan van de schade die in de hoofdprocedure aan [betrokkene] c.s. als op [verweerster] te verhalen is toegelegd. De klachten van onderdeel 3 houden in dat het hof zijn arrest onvoldoende naar de eis der wet met redenen heeft omkleed doordat het is voorbijgegaan aan het verweer van [eiseres] dat [betrokkene] c.s. de schade hadden kunnen en moeten beperken doordat zij, nadat zij hadden ontdekt dat het hout begon door te zakken, nog met relatief eenvoudige middelen daaraan een halt hadden kunnen toeroepen, zodat de schade een fractie zou zijn van het bedrag dat thans wordt gevorderd.
3.5 Deze klachten zijn gegrond. Hetgeen de rechter in de hoofdzaak vaststelt, staat daarmee nog niet vast in de vrijwaringszaak, nu hoofdzaak en vrijwaringszaak zelfstandige procedures zijn die niet tussen dezelfde procespartijen spelen. Het hof had dus behoren te onderzoeken in hoeverre de in de onderdelen bedoelde verweren van [eiseres] gegrond zijn en zijn oordeel dienaangaande behoren te motiveren.
3.6 Ook onderdeel 1 is gegrond. De blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen in overleg met de raadslieden van partijen afgesproken processuele mars-route voorzag erin dat de omvang van de eventueel te vergoeden schade eerst aan de orde zou komen na een deskundigenbericht over de causaliteitsvraag en dan zonodig aan de hand van een verder deskundigenbericht nader zou worden bezien. Het hof heeft echter nagelaten partijen in de gelegenheid te stellen nader debat te voeren over de hoogte van de door [betrokkene] c.s. geleden schade.
3.7 Het bestreden arrest kan niet in stand blijven. Nu [verweerster] de bestreden beslissing niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 20 augustus 2003;
verwijst de zaak naar het gerechtshof te Arnhem;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiseres] op € 694,38 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerster] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 4 februari 2005.