ECLI:NL:HR:2005:AR6177

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/293HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over alimentatieverplichtingen en proceskosten in kort geding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 januari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende alimentatieverplichtingen. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, was in kort geding gedagvaard door de verweerster, die werd bijgestaan door advocaat mr. H.A. Groen. De verweerster vorderde onder andere betaling van achterstallige alimentatie en een maandelijkse alimentatievergoeding. De kantonrechter te Haarlem heeft op 26 maart 2003 de vordering tot betaling van achterstallige alimentatie toegewezen tot en met maart 2003, maar de overige vorderingen afgewezen. Eiseres ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 24 juli 2003 het vonnis van de kantonrechter vernietigde en de eiseres verplichtte tot betaling van een lager bedrag aan alimentatie per maand vanaf de datum van beslaglegging.

Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in de cassatie niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de vordering van de verweerster in cassatie verworpen en eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid, maar de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid.

Deze uitspraak benadrukt de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtszekerheid en het bieden van duidelijkheid in alimentatiekwesties, waarbij de rechterlijke organisatie en de toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering centraal staan.

Uitspraak

21 januari 2005
Eerste Kamer
Nr. C03/293HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - heeft bij exploot van 14 februari 2003 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank te Haarlem (sector kanton). Na vermeerdering en vermindering van eis heeft [verweerster] gevorderd, kort gezegd:
1. te bepalen dat [eiseres] gehouden is tot betaling of afgifte van een bedrag van € 16.058,39 aan door [betrokkene 1] verschuldigde achterstallige alimentatie tot 1 februari 2003, vermeerderd met rente en kosten, en tot betaling of afgifte van een bedrag van € 2.357,34 per maand aan verschuldigde alimentatie vanaf maart 2003;
2. te bepalen dat de loonwaarde van de werkzaamheden van [betrokkene 1] € 20.000,-- bedraagt;
3. te bepalen dat [eiseres] de werkelijk door [verweerster] gemaakte proceskosten dient te vergoeden.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 26 maart 2003 wijze van voorlopige voorziening de vordering onder 1 toegewezen tot en met maart 2003, vermeerderd met rente en kosten, en hetgeen meer of anders was gevorderd afgewezen. Ten aanzien van de proceskosten heeft de kantonrechter bepaald dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [verweerster] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 24 juli 2003 heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, bepaald dat [eiseres] gehouden is tot betaling of afgifte van een bedrag van € 2.005,94 per maand vanaf de datum van beslaglegging, zulks op de voet van hetgeen is bepaald in art. 479e Rv., [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en van het principaal appel en het over en weer meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 21 januari 2005.