ECLI:NL:HR:2005:AR5692

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01228/04 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toetsing van vatbaarheid voor onttrekking aan het verkeer in het kader van beklag ex art. 552a Sv

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin het hof op 13 januari 2004 een klaagschrift ongegrond verklaarde. De klager, geboren in de Verenigde Staten, had verzocht om teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte de vatbaarheid voor onttrekking aan het verkeer niet heeft getoetst aan de relevante wetgeving, in dit geval artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold van 1 februari 1996 tot 1 oktober 2002. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.

De Hoge Raad stelt vast dat de Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof. De Hoge Raad volgt deze conclusie en oordeelt dat het hof in zijn eerdere beschikking niet correct heeft gehandeld door het klaagschrift ongegrond te verklaren zonder de juiste toetsing aan de wet. Dit leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.

De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling, omdat het de noodzaak benadrukt van een zorgvuldige toetsing aan de wet bij beslissingen over onttrekking aan het verkeer. De Hoge Raad benadrukt dat de beoordeling van de vatbaarheid voor onttrekking aan het verkeer niet alleen afhankelijk is van de feiten van de zaak, maar ook van de geldende wetgeving op het moment van de beoordeling. Dit arrest heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin de toetsing aan de wet centraal staat.

Uitspraak

4 januari 2005
Strafkamer
nr. 01228/04 B
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 januari 2004, nummer RK 73/02 (B), op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingesteld door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten van Amerika) op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij beschikking van 26 februari 2002 heeft het Hof het klaagschrift ongegrond verklaard en het verzoek tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen afgewezen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het inbeslaggenomen materiaal in zijn totaliteit te zijner beoordeling stond.
3.2. In zijn beschikking nr. 00710/04/B van heden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Hof in strijd met de beschikking van de Hoge Raad waarbij de zaak was verwezen teneinde op de bestaande vordering tot onttrekking aan het verkeer opnieuw te worden behandeld en afgedaan, het door de Rechtbank afgewezen gedeelte van die vordering in behandeling heeft genomen. Gelet daarop heeft het Hof het klaagschrift ten onrechte ongegrond verklaard voorzover dit strekte tot teruggave van de voorwerpen ten aanzien waarvan de Rechtbank in de eerder genoemde zaak de vordering tot onttrekking aan het verkeer had afgewezen, en in de onderhavige zaak de teruggave aan de klager had gelast.
3.3. Voorzover het middel hierover beoogt te klagen, is het gegrond.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de klager niet een beroep toekomt op de bijzondere strafuitsluitingsgrond van art. 240b, tweede lid, Sr zoals deze bepaling gold van 1 februari 1996 tot 1 oktober 2002.
4.2. Ingevolge art. 36d Sr is, voorzover hier van belang, een voorwerp vatbaar voor onttrekking aan het verkeer - en dus, gelet op art. 94, tweede lid, Sv tevens vatbaar voor (voortduring der) inbeslagneming - indien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het middel steunt op de opvatting dat zulks in het onderhavige geval door het Hof bij zijn beschikking van 13 januari 2004 getoetst had behoren te worden aan de wet (meer in het bijzonder art. 240b Sr) zoals die luidde van 1 februari 1996 tot 1 oktober 2002. Die opvatting is echter onjuist, zodat het middel in zoverre faalt.
4.3. Ook voor het overige faalt het middel. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2005.